'Nederlandje' komt nauwelijks los van clichés
Voor het theaterdoek verschijnt een donkere man in een knalgele overall. Het spotlight staat op hem gericht en ieder moment verwacht je het aloude 'Hooggeëerd Publiek!' Maar hij zegt: 'Nederlandje'....
Het is een veelbelovend begin van Nederlandje, de regie van OlivierProvily bij het Werkhuis van het Nationale Toneel. Samen met vijf acteurs ging hij op zoek naar de kern van een land en zijn bewoners. Al improviserend kwam het tot Nederlandje, waarin het, zo werden ze al doende eens, niet moest gaan over tulpen, kaas, Balkenende en Fortuyn.
Maar na de sterke start moet je constateren dat de jonge makers er niet in zijn geslaagd een onverwachte invalshoek of opmerkelijke bevinding te presenteren. Met Nederlandje weten ze de bekende clichés ter nauwernood te onstijgen. Daar waar dat lukt, is het te danken aan de de bijzondere, theatrale beeldtaal van Provily.
De lucht hangt er laag, dichtte Marsman en aan weerszijden van de toneellijst staan kleine schermen waarop die Hollandse luchten te zien zijn. Aan het eind van de voorstelling zien we hier een vogel opstijgen als de geest die het levenloze Nederland verlaat. Want in Nederlandje wordt het land ten grave gedragen; een uitvaart in drie akten.
Eerst wordt Nederland verbeeld als een dor bos vol dolende zielen. Het is een hoop gedoe met een paspoort om binnen te komen, en geluk zul je er niet vinden. Het beeld is fraai, verstild en duister. Maar de verdwaalde acteur die er zo hier en daar opduikt, zegt: 'Ik ben alleen.' Of: 'Ik heb alles al', om vervolgens in tranen uit te barsten. Veelbetekenend misschien, echt raken doet het niet.
In het tweede gedeelte prijkt een kist met de daarover gedrapeerde driekleur op het toneel. Een voor een dienen de gasten zich aan bij een donkere man in het zwart; ze komen met bloemen, een molentje en grafredes. Een man met een alpinopet en zwaar accent (Jaap ten Holt) verhaalt van het onstaan van een land en zijn bewoners die bij Lobith binnenkwamen. Een lasser van Slavische origine (ThomasOerlemans) fulmineert tegen de geslotenheid van de Nederlander. Een jonge vrouw (Manoushka Kraal) reciteert Marsman: Denkend aan Holland. Een volgende houdt het op Slauerhoff: In Nederland wil ik niet leven.
Ten slotte is daar weer even zo'n pakkend beeld: naakte acteurs, bewegend op Mozarts requiem alsof ze een dans uitvoeren op dat slappe koord waarvan Slauerhoff rept. Maar al kun je je nog zo vinden in dit mooie gedicht en aldus het motto van het stuk, van de invulling ervan was meer te verwachten.