Moeder Natuur in een verhuisdoos

Het Nationaal Natuurhistorisch Museum in Leiden verhuist naar nieuwbouw elders in de stad. De collecties zijn voor de gelegenheid geföhnd, gestofzuigd en opgepoetst....

MARTIJN VAN CALMTHOUT

DE PLATTE kartonnen doos gaat open. Binnenin ligt een donkergrijs vogeltje, nauwelijks groter dan een volwassen middelvinger, dat met een pootje opgetrokken ligt zoals alleen dode vogeltjes dat kunnen. Het kopje wijst strak vooruit, de veertjes zijn verfomfaaid, alsof iemand het beestje een tijdje in zijn broekzak heeft meegedragen. Uit de buik puilt wat stro.

Dit graszangertje van een eilandje bij Nieuw-Zeeland, zegt conservator ornithologie dr. R. Dekkers van het Nationaal Natuurhistorisch Museum in Leiden, is een bijzonderheid. Het beestje is uitgestorven en voor zover hij weet zijn er in de hele wereld ruim tien geprepareerde exemplaren bewaard gebleven. 'Als ze in het Rijksmuseum bij het uitruimen van een archiefkast een zeldzame ets van Rembrandt vinden, is dat groot nieuws. Dit is voor ons een zuivere Rembrandt.'

Dekker vond het met stro volgestopte beestje - een zogeheten balg - vorige week in de collectie geprepareerde vogels van het museum, die naar schatting een kwart miljoen exemplaren telt. Gewoon in een doos met nog een handvol balgen van andere gelabelde verwanten, die voor een leek nauwelijks van elkaar te onderscheiden zijn.

Zonder de aanstaande verhuizing van de hele inventaris van het museum aan de Raamsteeg naar nieuwbouw achter het Centraal Station in Leiden had de ornitholoog het vogeltje mogelijk nooit opgemerkt. 'De zaak kan nog zo systematisch geordend zijn, er zitten altijd verrassingen in. Je oog moet erop vallen, of je moet er toevallig onderzoek naar doen.'

Het Nationaal Natuurhistorisch Museum (NNM), als Rijksmuseum opgericht in 1820 en sinds twee jaar verzelfstandigd, geldt internationaal als een archiefkast van Moeder Natuur. Het museum, dat tot nog toe hoofdzakelijk toegankelijk was voor onderzoekers, omvat systematische collecties gewervelde en ongewervelde dieren, fossielen en gesteenten. Samen vermoedelijk zo'n tien miljoen objecten, niemand weet precies hoeveel er in huis is, ook al is alles twee jaar geleden nog zo goed mogelijk geteld.

Het komende jaar wordt het nagenoeg allemaal overgebracht naar de nieuwbouw. Vlak achter het historische Pesthuis - dat de entree van het museum gaat vormen - rijst een torenflat zonder ramen op van, naar binnen blijkt, twintig verdiepingen hoog. Elke etage telt twee afgesloten ruimten van tien bij twintig meter die zijn voorzien van luchtbehandeling en klimaatbeheersing. Temperatuur en vochtigheid zijn er zomer en winter extreem constant te houden.

De nieuwe torenflat vol dode fauna blijft de kern van het NNM, dat zich bij de verhuizing meteen ook een nieuwe, publieksvriendelijker naam aanmeet: Naturalis. Hier kunnen onderzoekers, professionals en amateurs, van over de hele wereld tot in lengte van dagen terecht voor het bekijken van alles wat de natuur bood en biedt. In de natuur is een dergelijke verscheidenheid onmogelijk te bekijken.

Het NNM conserveert bijvoorbeeld zevenduizend van de pakweg negenduizend onderscheiden vogelsoorten. Daarbij zijn ook tal van zogeheten type-exemplaren, de dieren die de onderzoeker voor zich had toen hij de soort voor het eerst wetenschappelijk beschreef. Een rood label hebben die.

Maar niet alleen wetenschappers kunnen in Naturalis de rijkdom van de natuur bekijken. In april gaat het museum echt open voor publiek. Twee immense vloeren in de centrale vide en nog eens vier enorme hallen zullen een grote verscheidenheid aan geprepareerde dieren en planten tonen en geologische, biologische en ecologische processen uit de doeken doen.

In het publieksgedeelte van het nieuwe museum zullen relatief weinig stukken uit de historische collecties ten toon worden gesteld. De tentoongestelde dieren zullen onder andere afkomstig zijn uit dierentuinen. Dat, zegt Dekker, geeft de gelegenheid om meer spektakel in de expositie te brengen. 'Traditioneel opgezette dieren zijn stijf. In het museum staan dynamiek en actie voorop. We willen rennende cheeta's; die heb je niet in een collectie als de onze.'

Waar Dekker in het huidige naar naftaline riekende complex ook wandkasten opentrekt, overal puilt de overvloed van Moeder Natuur de toeschouwer tegemoet. IJsvogeltjes en bijeneters geven een kast een azuren aanblik; meeuwen lijken elders een bevroren kolonie te vormen. Grote en kleine gewervelden staan plank na plank in slagorde opgesteld; eindeloze rijen zogeheten loket-kasten bevatten telkens duizenden opgeprikte insecten. In de tussenruimten hangen aan kettingen walvis-skeletten van ruim tien meter. Olifanten torenen boven passanten uit.

Links en rechts liggen schedels, van nijlpaarden, van dolfijnen, er zijn slagtanden, walvisribben, geweien. In de alcohol-afdeling staan onwaarschijnlijke kluwens slangen in weckflessen met dieprode laksluitingen. De foetus van een potvis dobbert zo op het oog innig tevreden in sterk water.

Ergens in de eindeloze reeksen gaanderijen van het oude museumgebouw aan de Raamsteeg staan op de derde etage de lichtgroene stalen deuren van een kast in de vogelafdeling open. Er klinkt het geloei van een stofzuiger. 'Hoor! De duivenzuiger', zegt Dekker opgewekt en verhaalt van meneer Bruins uit Den Helder, die jaren geleden eens naar het museum kwam om een aantal duiven te bestuderen en zijn beklag deed over de stofboel die hij in handen kreeg.

Bruins wilde tegen reiskostenvergoeding de duiven wel stofzuigen en toen hij daarmee eenmaal klaar was, ging hij gewoon verder met de rest van de vijftigduizend op stokjes opgezette vogels. Een jonge assistent heeft het delicate geduldwerk inmiddels overgenomen. Het is deze week afgerond.

De verhuizing, zegt Dekker, is in die zin een blessing in disguise. Wanneer anders doet zich immers de gelegenheid voor eens uitgebreid door de hele collectie heen te gaan, jonger materiaal op geschikte plaatsen in te voegen, ruimte te maken voor nog meer uitbreidingen, vast te stellen wat van waarde is en waar reparaties nodig zijn? Met geld van de overheid is de laatste jaren een flink deel van de collectie opgefrist, vaak zelfs letterlijk.

Elke twee weken rijdt er een vrachtwagen vol opgezette dieren naar een preparateursbedrijf in Venlo. De eindeloze reeksen apen, runderen, herten en roofdieren die inmiddels een retourtje Venlo hebben gehad, staan in de tussenruimten van het oude gebouw opgesteld. Hordes gewassen en geföhnde bavianen lijken troepen geborstelde zwijnen te achtervolgen. Een helrode orang-oetang zit verbaasd tussen enkele chimpansees met jongen. Een zebra van een eeuw oud oogt alsof hij elk moment weg kan stappen, de uitgestorven quagga al net zo.

De willekeurige chaos in het museum is schijn. Biologen houden strikt vast aan de taxonomie, de indeling van het dierenrijk, om niet de weg kwijt te raken in de overvloed van de levende natuur. En precies zo is het aan de Raamsteeg in Leiden geregeld. Families, genera, soorten en rassen geven de collecties structuur. Het is, zegt Dekker, letterlijk alsof je door de kaartenbakken loopt. Bij hem in de ornithologie begint de zaak bij de struisvogels, manshoog met kuikens en al, en eindigt bij de kraaien, vele gangen verder. Vraag hem de mus en hij wijst de hal, de etage, de gang, de kast, de plank, het rijtje, het exemplaar. Bij de zoogdieren gaat het niet anders.

In de insecten-afdeling zijn de organismen tegenwoordig vaak letterlijk in kaartenbakken opgeborgen. Doorzichtige envelopjes met een systeemkaartje blijken vaak veel geschikter om libellen, muggen, vliegen en vlinders te conserveren, dan het klassieke opprikken achter glas. Dat kost niet alleen tijd, maar veroorzaakt ook een eindeloze reeks loskomende achterlijven, poten en koppen.

Het vervoer van de kwestbare dode have, al is de afstand niet groot, is voor de conservatoren bij voorbaat een nachtmerrie. Luchtvering, inpakmateriaal en uiterste behoedzaamheid zullen niet alle rampen kunnen voorkomen, is de berustende vaststelling.

En de werkelijk onvervoerbare stukken blijven waar ze zijn. Skeletten, eieren en nesten blijven gewoon aan de Raamsteeg, waar het nieuwe Naturalis nog gewoon een depot houdt, bijvoorbeeld ook voor zeer grote stukken zoals de potvis-skeletten en de olifanten. In het ergste geval fietst de conservator met een gast op en neer.

Inmiddels is de verhuizing van de schelpenverzameling zonder kleerscheuren achter de rug. Per september verhuist de bibliotheek, nu nog verspreid over de talloze werkkamers aan de Raamsteeg, naar één centrale lees- en studiezaal.

Begin oktober is Dekkers persoonlijke D-day. Dan begint met de allereerste struisvogel, catalogusnummer 001 001 001, een operatie waarvan hij heeft uitgerekend dat alleen het inpakken van alle vogels al twaalf manjaar kost. De vogels zijn de deelcollectie van het NNM met de meeste onhandelbare stukken. Insecten, nog talrijker, zitten tenminste nog in loket-kasten.

De inpakkers en verhuizers zijn inmiddels in opleiding voor de delicate monsterklus. Er zijn speciale draagbladen vervaardigd met elastiekbespanning waarachter de standaardjes van de op stok gezette vogels geklemd kunnen worden. Maar elk stuk blijft er één. Hoe, is bijvoorbeeld de vraag, draagt men het best een struisvogel?

Eigenlijk, zucht de conservator, moet hij overal tegelijk bij zijn. In april moet zijn hele vogelrijk overgebracht zijn en even systematisch in de toren staan als het hier vandaan is gekomen. In open stalen stellingen, want dat is wel zo efficiënt. In de maanden december en januari staan de zoogdieren op het programma voor een overtocht.

Het publiek zal in de nieuwbouw overigens nog steeds geen toegang hebben tot de echte collectie, op één plek na: de Schatkamer. Daar worden dagelijks gedurende beperkte tijd topstukken uit de immense verzamelingen getoond. Om die niet aan verkleurende uv-straling bloot te stellen zal speciale belichting worden toegepast. En om stof en vocht te weren, staat op deze plaats de toeschouwer in de glazen vitrine, met daar omheen uitgestald de schatten van Moeder Natuur.

In het nieuwe gebouw schuifelen dezer dagen de eerste groepjes conservatoren en technici rond, speurend naar de etiketten met hun namen op de glazen deuren van het kantoorblok. Voelbaar hangt de verbijstering in de lucht. Zo kaal, zo non-descript, en ook al geen naftaline-lucht? 'Kennen jullie de kamer van collega Dekker aan de Raamsteeg?', vraagt iemand en beschrijft nog eens het statige zaaltje met aan drie wanden de historische ornithologische handbibliotheek in houten boekenkasten die teruggaat tot de eerste directeur. de klassieke schilderijen, het hoge plafond.

De groep collega's kijkt de witte, kale kamer van vier bij vijf in en weet niet helemaal zeker of dit is wat een conservator zich wensen moet. Maar Dekker heeft amper tijd gehad om te komen kijken, zo met de verhuizing pal voor de deur en nog zoveel te doen. De collectie gaat immers voor.

Martijn van Calmthout

Wilt u belangrijke informatie delen met de Volkskrant?

Tip hier onze journalisten


Op alle verhalen van de Volkskrant rust uiteraard copyright.
Wil je tekst overnemen of een video(fragment), foto of illustratie gebruiken, mail dan naar copyright @volkskrant.nl.
© 2023 DPG Media B.V. - alle rechten voorbehouden