AchtergrondCarlos Amorales
Mexicaanse kunstenaar Carlos Amorales ziet graag dat anderen zijn werk gebruiken
Van de afbeeldingen die anderen creëren met zijn werk, maakt Carlos Amorales (49) zelf weer kunst. Vanaf zaterdag is van hem een groot overzicht te zien in het Stedelijk Museum in Amsterdam.
Wat mijn eerste indruk was van het werk van Carlos Amorales? De geur van leer. In 2003 werd de Mexicaan uitgenodigd om als een van de vijf vertegenwoordigers van Nederland (hij woont en werkt hier) deel te nemen aan de Biënnale van Venetië, samen met Erik van Lieshout, Alicia Framis, Meschac Gaba en Jeanne van Heeswijk. Ronkende titel van de presentatie: We Are The World. Niet onbegrijpelijk, alleen al gezien de nationaliteiten: Nederlands, Spaans, Benins en Mexicaans.
Waarom het zo naar leer rook in het Rietveldgebouwtje op het biënnaleterrein? Amorales had er een kleine schoenenfabriek ingericht. Bezoekers konden ter plekke patronen stanzen uit rood leer, die aan naaimachines tot laarsjes werden verwerkt. Het type sportlaarsje dat Mexicaanse worstelaars dragen. Naast het leer dacht je ook gelijk zweet op te snuiven.
Opleiding in Nederland
Nu is er in het Stedelijk Museum in Amsterdam een overzichtstentoonstelling van Amorales te zien. De eerste van deze omvang in Europa: maar liefst veertien zalen op de bovenverdieping van de oudbouw. Amorales (49) kent het gebouw en zijn geschiedenis op zijn duimpje. Net als Nederland: hij studeerde en werkte er van 1994 tot en met 2002. Eerst aan de Rietveld Academie en later ook aan de Rijksakademie. Reden waarom hij destijds door Rein Wolfs, toen samensteller van de Nederlandse inzending van Venetië, werd uitgenodigd. Dezelfde Wolfs die vanaf 1 december directeur van het Stedelijk is. Een gelukkig toeval, omdat de presentatie niet op zijn initiatief is samengesteld.
De indringende geur van leer is in het Stedelijk afwezig, maar de fabrieksmatige bedrijvigheid is gebleven. Niet voor niets heet de tentoonstelling The Factory. Gezien de omvang van de expositie een toepasselijke titel. De muren zijn van beneden tot boven en van hoek tot hoek behangen met tekeningen die Amorales op zaal heeft getekend. In een ander zaaltje hangen grootformaat neonwerken. Verderop is een ruimte beplakt met gekleurde papiersnippers. Of met in zijde geweven tekeningen, twee rijen boven elkaar. Begrijpelijk niet alleen Amorales hiervoor verantwoordelijk is, maar een heel team van medewerkers.
Pièce de résistance
Het pièce de résistance vormen de vier kabinetten die zijn beplakt met zwarte mottenvleugeltjes, alsof er zojuist een zwerm nachtvlinders is binnengevlogen. Elk exemplaar is met een laser uitgesneden, maar met de hand gevouwen en tegen de wand en het glas van de vensters geplakt. Monnikenwerk. Het moeten er duizenden zijn. Het visuele effect is verbluffend.
Amorales bedacht het werk in 2007. Titel: Black Cloud. Aanvankelijk bekleedde hij de muren van zijn keuken en atelier met deze mottenvleugeltjes, daarna de zaal en keuken van zijn galerie. Vervolgens zwermde de collectie uit tot museumzalen en kunstbeurzen, om uiteindelijk door één museum en een verzamelaar te worden gekocht. Hij dacht dat daarmee wel alle mogelijkheden wel waren benut, totdat het silhouet van de vlinders door de modewereld werd opgepikt.
Het zwarte-mottenpatroon verscheen op de exclusieve kleding van Dior, Fürstenberg en Dolce & Gabbana, daarna op jurken en ondergoed van goedkopere merken en winkelketens, en weer later als ontwerp van tatoeages. Ten slotte dook het op in muurschilderingen van andere kunstenaars. De foto’s die hij ervan onder ogen kreeg, leken hem eerder te fascineren dan te verontrusten. Hij maakte er tekeningen van. Aangepaste titel nu: Black Cloud Aftermath.
Typisch Amorales. Hij heeft zelfs een Liquid Archive opgezet: een digitale databank van zijn eigen beelden en foto’s, die voor iedereen toegankelijk is en naar eigen keuze toepasbaar, in welke vorm ook. Beelden behoren, zodra ze in de openbaarheid zijn, toe aan iedereen, is zijn idee.
Amorales leent zelf ook bij anderen. Mooi voorbeeld is de mobiel van slagwerkbekkens aan het plafond van een van de zalen in het Stedelijk. Duidelijk gejat van de Amerikaanse kunstenaar Alexander Calder, die met dit soort Mobile Art van kleurvlakken wereldberoemd is geworden. Amorales was enige tijd artist in residence in Calders atelier. Wie wil, kan met de bijgeleverde, zachte drumstokken op de cimbalen een welluidende roffel geven.
Al deze overnames en citaten, en de theorievorming eronder, maken het werk van Amorales er niet gemakkelijker op. Het gaat van het gebruik van beelden uit de media over de in Mexico uit de hand gelopen drugsoorlog naar, om iets anders te noemen, de populariteit van selfies en hoe hem die doet denken aan de mythe van Narcissus, en hoe de digitalisering van dit zelfbeeld ons de hele dag als een onvermijdelijkheid aanstaart.
Eigen koers
Hij mag er graag over praten. Ook over hoe hij zich als kunstenaar heeft ontwikkeld. Aanvankelijk in Mexico, met een vader die ook kunstenaar is, met dezelfde naam. Dat maakte het er niet makkelijker op om een eigen, experimentele koers te volgen. Hij vertrok naar Amsterdam, om daar veertien jaar te blijven en zich te laven aan de opkomst van video- en performancekunst. Totaal anders dan het traditionele kunstmilieu in zijn geboorteland.
Hij voelde zich destijds, na zijn vertrek naar Europa, een internationaal kunstenaar die van hot naar her reisde, een flying artist, het fenomeen van de kunstnomade dat in de jaren negentig opkwam. Totdat hij het zat werd, niet alleen het gereis, maar vooral het ontheemd zijn. Zonder vaste gemeenschap. Het was een reden om naar zijn geboorteland Mexico terug te keren.
Waar hij ook genoeg van kreeg: blijven hangen in participatiekunst. Oké, hij had in Venetië dan wel een kleine schoenenfabriek opgezet die verwees naar belastingvrije zones met lagelonen- en kinderarbeid, zoals die ook in Mexico bestaan voor de Amerikaanse markt. Maar als project was het iets té verantwoord en werd het maar al te gretig geaccepteerd als Goede Kunst. Modieus. Terwijl hij zich later afvroeg in hoeverre bezoekers bij dit soort geëngageerde kunst werkelijk betrokken raakten? Mwah. Weinig.
In het Stedelijk is nu goed te zien dat zijn werk weer persoonlijker is geworden. Dichterbij wat hij aanvankelijk maakte als tekenaar van comics, waarmee hij in Mexico begon. Van alle muren straalt het krullerige handschrift je tegemoet. In druipende verf, neonlicht, geweven zijde. Of in de vorm van een zelfverzonnen alfabet, onleesbaar, maar raadselachtig aantrekkelijk. Vormen die hij weer gebruikte van om van de letters ocarina’s te maken, Mexicaanse fluitjes.
Ook dat is typisch Amorales. Hoe hij van het ene idee, zoals het geheimschrift, in het andere terechtkomt, blaasmuziek. En van daaruit weer een animatiefilm maakt, met die lettervormen en fluitjes, plus hoekig uitgeknipte personen die een desastreus verhaal verbeelden over migratie. Een productie waarvoor hij samenwerkte met technici en musici. Van een bovenmatig ego dat zich steeds op de voorgrond moet manifesteren heeft Amorales weinig last.
Gabriel Lester
En zo lijkt de cirkel toch weer rond. In het Stedelijk hangt namelijk ook het eerste werk dat Amorales maakte, op de Rijksakademie, in 1996. Het was het jaar waarin hij niet alleen in Nederland ging wonen, het Stedelijk bezocht en daar voor het eerst het werk zag van Jeff Koons, Sigmar Polke en Douglas Gordon, maar waarin hij ook van naam veranderde - Carlos Aquirre werd Carlos Amorales -, zich een masker liet aanmeten en zelfs zijn identiteit overdroeg aan een collega-kunstenaar, Gabriel Lester. Voor één maand, zoals het ondertekende document aan de muur in het Stedelijk aantoont.
Langer was niet nodig om zich van de conventionele kunstopvattingen van zijn vader en de Mexicaanse kunstwereld te bevrijden, en zich een nieuw, eigentijdser, collectief imago toe te eigenen. Waarmee hij nu veertien zalen van het Stedelijk heeft gevuld.
Carlos Amorales, The Factory. Stedelijk Museum, Amsterdam. 23/11 t/m 17/5.
Worstelmasker
Lucha libre heet het type vrijestijlworstelen dat in Mexico al tijden populair is. Met zijn spectaculaire, hoogvliegende sprongen, maar vooral ook de kleurige maskers die de worstelaars, luchadores, tot woeste stripfiguren maken. Toen Carlos Amorales in 1996 van Mexico naar Nederland verhuisde, liet hij zich ook zo’n masker aanmeten. Reden: om gemakkelijker anoniem door het leven te laten gaan, zonder zijn Mexicaanse herkomst te veronachtzamen.