boekrecensie
Martin Michael Driessen laat een kogel aan het woord – en dat werkt ★★★★☆
Martin Michael Driessen maakt een kogel tot verteller van zijn nieuwe roman. Een waagstuk, maar de schrijver brengt de kogel knap tot leven, en al gauw leef je met hem mee. Dan is de grote vraag: waar – of in wie – zal hij eindigen?
De nieuwe roman van Martin Michael Driessen is doorboord. Op het omslag spat de kalk uiteen om een volmaakt rond gat in de rechterbovenhoek, waaromheen in het binnenwerk de woorden gaan. Dat is niet voor niets: Het licht aan het einde van de loop is de autobiografie van een kogel. Verteld door de kogel zelf. Beginzin: ‘Ik sta rechtop in een kartonnen doosje, in het gelid met negen collega’s.’
Driessen heeft kennelijk de noodzaak gevoeld om een totaal ander perspectief te kiezen dan in zijn vorige werk. Zichzelf uit te dagen. Daarvoor moest hij ver gaan, misschien wel verder dan ooit, want in zijn werk stroomt en kolkt de verbeelding en is de vorm nooit vanzelfsprekend – zoals in het bekroonde Rivieren, waarin de Aisne, de Rijn en een Bretonse beek meanderen door de levens van verschillende personages in drie verschillende verhalen.
In zijn vorige, buitengewoon geestige roman De heilige liet Driessen zich zelfs niet kanaliseren door het realisme. Zijn held, Donatien, een onbetrouwbare schelm, geboren in het jaar van de Franse Revolutie, bleek zijn eigen dood te kunnen navertellen. ‘Elke dood, ook die van jezelf, gaat helaas gepaard met onsmakelijke bijverschijnselen, maar ik probeerde er het beste van te maken.’
Het verlangen zijn vizier te verzetten wordt in Het licht aan het einde van de loop uitgesproken door een wel zéér van zichzelf overtuigde, succesvolle schrijver die Michael heet, en die we natuurlijk niet mogen verwarren met zijn schepper. De kogel hoort deze Michael tegen zijn vertaler zeggen: ‘Ik wantrouw mijn vertelstem. Wat ik schrijf lijkt te veel op wat ik eerder schreef. Ik ben bang mezelf te herhalen.’
Lastige taak
De kogel als verteller – het is een waagstuk. Driessen heeft zich niet herhaald, maar zich voor de lastige taak gesteld om je te laten accepteren dat zijn kogel kan spreken, kijken en denken. Dat hij dode materie op vanzelfsprekende, natuurlijke wijze tot leven zal wekken.
Spreken, dat doet deze naamloze kogel vrijuit, al is hij bescheiden en dienstbaar. Zijn karakter is tegengesteld aan dat van Henry, de zware en zwijgzame Colt .38, een oude politierevolver zonder wiens bestaan het zijne leeg en zinloos is. ‘Als patroon moet je je voegen naar het gat in de cilinder dat voor jou is bedoeld, zeg ik altijd.’
Kijken doet de kogel pas als hij uit het duister van zijn kartonnen doosje is bevrijd en met zijn collega’s in de Colt wordt geladen. ‘Ik bevind me in een wonderwerk van menselijk vernuft, in een roterende tempel.’ Zijn blik blijft wel beperkt: hij kijkt naar het licht aan het einde van de loop.
Denken, dat blijkt de kogel ook uitstekend te kunnen. Hij geeft blijk van intellect, een grote belezenheid en psychologisch inzicht, hij is uitstekend in staat om de mentale staat van de mensen in wier nabijheid hij komt te lezen. De kogel blijkt zelfs over verbeeldingskracht te beschikken. Als hij ergens niet bij is, verzint hij het. Hij mijmert zelfs, net als de mensen, over het leven na de dood.
En verdomd, het werkt. Al na een paar doorboorde bladzijden – de roman telt er slecht 96 – gebeurt dat onder je ogen. De kogel leeft en je leeft met hem mee. Steeds vraag je je af: waar of in wie gaat hij eindigen? Geladen in een van de zes cilinderkamers van Henry gaat hij van hand tot hand en reist hij van plek naar plek.
Wachten om te worden afgeschoten
Hij begint te vertellen vanuit het nachtkastje van een tandarts in Palm Beach – waar anders dan in Amerika, waar men met wapens sjouwt, schiet, speelt en pronkt alsof het de normaalste zaak van de wereld is, kon Driessen zijn verhaal zich laten afspelen? Henry wordt gestolen door een stel gangsters, uit de auto geworpen en in een tuin opgepakt door een jongetje dat hem nieuwsgierig op zijn grootmoeder richt.
Aanvankelijk leek de kogel niet te kunnen wachten om te worden afgeschoten, maar al snel verandert dat. ‘Maar het is iets anders je bestemming te vinden in het brein van Hemingway dan in de buik van een zwerver. Je eindigt liever in het hoofd van Hitler dan in een boomstam.’
De kogel krijgt medelijden met zijn mogelijke slachtoffer. Een tijdje ligt hij in de Colt tevreden te wachten in een paradijselijk huis aan Lake Henderson. Hij volgt het gelukkige gezinsleven van een zachtmoedige Amerikaanse vertaler uit een goed gevulde boekenkast. Veilig ligt hij verscholen op een plank achter het werk van Herman Melville.
De vergelijking tussen de beknopte roman en het massieve, meesterlijke Moby Dick dringt zich op. Beide boeken beschrijven de jacht op het onvermijdelijke. In Melvilles klassieker jaag je mee op de mythische walvis, in Driessens boek weet je niet waar de kogel gaat eindigen.
De noodlottige gang van zaken komt in een stroomversnelling als bij het gelukkige Amerikaanse gezin de begaafde, maar drankzuchtige en narcistische Hollandse schrijver Michael ten tonele verschijnt. Hij ontdekt Henry achter Billy Bud, Melvilles literaire testament. Geef de revolver in handen van een schrijver, en je weet dat er geschoten gaat worden. Loopt het uit op een zelfmoord à la Hemingway, een duel of Russische roulette?
Ik zeg niks.
Driessen laat zijn verhaal voorafgaan door de vertaling van een gedicht van A.E. Housman ‘over een kogel die werd gevonden bij Clenchwarton’. De laatste strofe luidt:
Het ding dat zijn bestaan betreurt
Is even eenzaam als de mens.
Een hart te treffen is zijn wens.
En dat is hem noch mij gebeurd.
Het is Martin Michael Driessen in Het licht aan het aan de van de loop gelukt om ‘het ding’ net zo te bezielen als ‘de mens’. Hij is niet in een cerebrale exercitie blijven steken. De kogel weet je in het hart te treffen.
Martin Michael Driessen: Het licht aan het einde van de loop. Van Oorschot; 96 pagina’s; € 18,50.