Voorpublicatie
‘Lieve Maria’, Eelco Meuleman schrijft aan zijn jeugdliefde over zijn ziekte en over vroeger
Sinds zijn diagnose heeft kankerpatiënt en Volkskrant-redacteur Eelco Meuleman weer contact met zijn jeugdliefde Maria Thijssen. Deze brief stuurde Meuleman kort na het overlijden van Maria’s vader, de schrijver Felix Thijssen.
Lieve Maria,
Ik heb je brief nu (het is donderdag) drie keer gelezen en nog steeds moet ik er hard om lachen. Wat een hilarisch, zij het bij vlagen ook ontroerend verslag van een begrafenis en alles eromheen. En wat lijken die rare mannen op de foto’s allemaal enorm op Felix, inclusief Lodewijk. En jij toch ook wel een beetje.
Ik was vanavond (het is nu zaterdagavond) uit eten met vrienden, onder wie mijn maatje Tjeerd, met wie ik ooit het nachtleven in Amsterdam heb leren kennen, bij een fijne Thai in de Staalstraat waar we allemaal warme herinneringen hebben liggen. De vroegere eigenaar, een grote blonde man met een voorliefde voor Thailand en, aan zijn personeel te zien, aantrekkelijke Thaise mannen, blijkt onlangs te zijn overleden. Aan corona. In Brazilië! Dan weet je dat ook weer.
Op weg naar huis deelden Tjeerd en ik nog eens onze meest schaamtevolle herinnering. Echt heel verschrikkelijk, ik waarschuw je maar even.
Tjeerd en ik waren begin jaren negentig weer eens onder invloed van vele middelen tot in het ochtendgloren uit geweest, en hadden (vonden wij althans op dat ranzige moment) een leuke bink aan de haak geslagen, die we om en om achter op onze fietsen (zo’n toerist had toen nog geen fiets) naar zijn hotel hadden gereden, brug op brug af, een hele toer want hij was niet bescheiden van postuur. Hij ging zijn rugzak ophalen om daarna met ons, of met een van ons, dat was in dat stadium nog onduidelijk, mee zou gaan om de liefde te bedrijven, voor zover die toen nog bestond.
We stonden voor zijn hotel te wachten, keken elkaar aan en zijn toen snel weggefietst, want we vonden die bink ineens geen bink meer.
Dat is wel het wreedste wat je kunt doen, vonden we toen al en vonden we zaterdagavond nog steeds.
Stel je voor: zo’n lieve jongen komt met zijn rugzakje vol verwachting naar buiten en belandt daar in het niets, het totale luchtledige, de wolkjes vol schuld hangen er nog.
Wat kan een mens hard zijn, herontdekte ik toen, het was weer een van de scheepjes waarvan ik vind dat ik ze veel te genadeloos achter me heb verbrand. Ik fietste weg, op de vlucht voor God mag weten wat, maar als je het me nu vraagt: liefde.
Ik heb dat kunstje veel te vaak geflikt, met veel vrienden. Om te beginnen met dezelfde Tjeerd, die ik na een lange vriendschap als een baksteen heb laten vallen, maar die ik gelukkig weer heb teruggevonden. Het overkwam me met Cornald en Stephan, vrienden van lang geleden met wie ik onlangs weer in het reine heb kunnen komen. Waar kanker niet goed voor is.
En met jou/jullie natuurlijk. Ik pieker me eerlijk gezegd suf over wanneer en waarom ik onze vriendschap heb laten verwateren – maar wat een zonde. Hoeveel dierbaarder en duurzamer zou onze vriendschap nu zijn geweest, en beter nog: hoeveel kinderen zouden we nu hebben gehad als we een stelletje waren geworden. Ik zeg: veertien (sorry voor de overlast), en wat zou dat warm en gezellig zijn geweest, en ingewikkeld maar de moeite waard.
Vergeef me, maar als je kanker hebt, heb je kennelijk de neiging achterom te kijken.
Daarmee houd ik nu op: ik zie je nu als een hernieuwde lieve vriendin die mooie brieven schrijft waaruit een voor mij onvoorstelbare energie opborrelt. En, in de laatste, tussen de regels door het herkenbare verdriet over het verlies van een geliefde en gehate vader.
Ik hoop dat je tussen al die verleidelijke bezigheden – je workshops, concerten en het werk aan je boek – de tijd vindt om dat te verwerken.
Hier gaat het ondertussen (het is nu zondagochtend 6 uur) goed, maar ik moet meteen bekennen dat dat maar één oorzaak heeft, en die heet Dexamethason. Deze pil, een bijnierschorshormoon heeft me, zij het tijdelijk, over de uitputting van de laatste weken heen geholpen.
Nadat ik de afgelopen tijd zowat in coma had gelegen (het liefst slapen, nergens zin in, af en toe tegen heug en meug een afspraak met een vriend en/of collega), was ik gisteren naar mijn ex-geliefde en vriend Charles in zijn aanleunwoning in Zandvoort gereisd – wat overigens altijd heel goed is voor de zelfrelativering: hoewel hij vrijwel totaal verlamd is door de MS weten we elkaar toch altijd weer aan het lachen te krijgen.
Het zijn fijne ontmoetingen, gemiddeld eens in de twee weken, die verlopen volgens een vast stramien: ik neem de lekkerste haringen mee (van Stubbe’s Haring Is Een Openbaring), snijd die voor hem op een glutenvrije boterham in kleine stukjes, hij bidt even tot zijn god (waarbij hij soms in slaap dut en ik hem wakker moet schudden), we praten wat (hij kan gelukkig weer praten, er was een periode waarin hij dat nauwelijks kon), en idealiter laat hij me daarna nog een clip zien van de allernieuwste popmuziekhype – hij heeft een goede smaak op dat gebied.
Soms barst hij daarbij in keihard huilen uit, maar daar schrik ik niet meer van sinds hij me uitlegde dat MS nu eenmaal ook de hersencellen aantast die de traan- en aanverwante klieren aansturen.
Dan zet ik de meegebrachte bloemen op de vaas, kus hem op zijn bijna afro-hairdo (hij is een zwarte Amerikaan), zwaaien we nog even naar elkaar in de deuropening, roep ik ‘I love you, say hello to your mother!’, roept hij ‘I love you too and I will’ terug, en begraaf ik me buiten zo diep mogelijk in mijn gedachten, lopende door de onooglijke buurt waar hij woont, totdat ik het bevrijdende treinstation weer zie.
Ik vervloek het internet vaak, maar voor iemand zoals Charles is het een zegen. Verder is zijn wereld noodgedwongen beperkt tot verwondering dan wel woede (afhankelijk van zijn bui) over een zoekgeraakte sok of een op een onbereikbare plek neergezette theepot. Dat gebeurt wanneer je leven zich afspeelt op een paar vierkante meter.
Het klinkt misschien koket en zo bedoel ik het helemaal niet, maar als ik bij Charles ben geweest of aan hem denk (wat vaak is) voel ook ik me gezegend. Ja, ik heb kanker maar de halve wereld heeft kanker en wat een oetlul zou ik zijn als ik daarover in zak en as zou gaan zitten. Kijk naar Charles: die kan bijna niks meer en maakt er desondanks het beste van.
Thuisgekomen was ik weer eens doodop, en wilde ik de afspraak voor het etentje afzeggen. In plaats daarvan nam ik dus stiekem die wonderpil. Binnen een kwartier waren de vermoeidheid en sombere gedachten voorbij en had ik schreeuwende honger en heel veel zin om de rivier over te steken.
Stiekem, want mijn oncoloog heeft me ten strengste verboden om die pillen (waarvan ik er nu nog 3 heb liggen) nog te slikken. Ze waren bedoeld om de chemo’s draaglijk te maken (op de eerste dag van de chemo moet je er vier (4!) nemen), maar zijn verder slecht voor ongeveer alle lichaamsdelen die een mens telt.
Maar ja, als je moet kiezen tussen deprimerende apathie of de avond van je leven (die ik had, gisteren), is wat mij betreft de keuze, weliswaar na enige aarzeling, toch wel redelijk snel gemaakt.
Ik vermoed dat de aanhoudende uitputting te maken heeft met het feit dat de ontsteking waarover ik het laatst had nog steeds niet weg is, of teruggekeerd. Gelukkig houdt mijn oncoloog (van wie ik ben gaan houden, die helaas volgende maand met pensioen gaat en, o ja, mijn column over hem wel degelijk blijkt te hebben gelezen en zich daarin ‘zeer herkende’) de vinger aan de pols. Ik was voor onderzoek weer in het ziekenhuis, woensdag hoor ik de uitslag. Waarschijnlijk een nieuwe antibioticakuur.
Belangrijker is de scan die ik over vier weken krijg, van de nier en de long waar de tumoren zitten. Hoewel ik blij ben dat ik van de chemo’s af ben, is het ook best eng om al maanden geen behandeling te krijgen. Ik ben vaak benauwd en duizelig en denk dan dat het aan de kanker ligt, maar het kan natuurlijk net zo goed in mijn hoofd zitten.
We zullen zien.
Als alles meezit, kom ik naar je toe hoor. Ik schrok er een beetje van dat je je hier als een opgesloten dier voelde, maar nu ik jou en je omgeving via je brieven alvast beter heb leren kennen, snap ik dat gevoel. Bij mij is het precies andersom: hoe meer ruimte ik heb, des te kleiner het hoekje waarin ik kruip.
Zelfs hier, in dit verpletterend mooie appartement, zit ik, als ik niet in bed lig, voornamelijk achter mijn bureau en kom ik alleen maar in de zithoek wanneer er gasten zijn. Dat had jij waarschijnlijk, met je hypersensitieve intelligentie, meteen bij binnenkomst al door.
Maar ik kom wel naar jou. Naar je huizen en je bomen en je vogels en je andere dieren en je mensen. En zo. Heel erg graag!
Vraag me niet waarom, maar nu ik zoveel aan je heb gedacht ga ik Morgen weer eens opzetten. Niet gezongen door Jessye Norman, van wie ik als jonge dwaas een fan was, maar natuurlijk door Elisabeth Schwarzkopf – als je ouder wordt leer je de rauwheid en punctualiteit beter waarderen, maar dat is het allerlaatste wat ik jou hoef te vertellen.
Heel veel liefs en sterkte van
Eelco
(Naschrift: Uit de scan bleek dat de tumoren in mijn nier en long nog weer iets zijn geslonken.)
Vrolijke patiënt
Volkskrant-journalist Eelco Meuleman (61), bij wie terminale nierkanker is vastgesteld, schreef eerder dit jaar een wekelijkse column in de Volkskrant over zijn leven na de diagnose. Dit is een voorpublicatie uit het boek Het leven van een vrolijke kankerpatiënt, (Prometheus; € 17,50) dat 22 november verschijnt.