boeken
Leeswijzer bij Plundering van Antjie Krog
De dichter
Zonder twijfel behoort Antjie Krog tot de belangrijkste literaire stemmen van Zuid-Afrika. Zonder twijfel heeft zij een van de krachtigste stemmen binnen de wereldliteratuur. En dat terwijl ze schrijft in een ‘kleine taal’. Ondanks het feit dat ze in het Afrikaans schrijft, ofschoon ze even gemakkelijk en elegant tussen ook het Nederlands en het Engels beweegt, bereikt ze een publiek van duizenden lezers over de gehele wereld. Dat doet ze in een oeuvre dat verschillende genres omvat, niet zelden door ze te combineren in een eigen, unieke stijl. Ze mengt documentaire, proza, poëzie, autobiografie, orale tradities en performance en daarmee verschuift ze de grenzen van wat mogelijk is binnen de literatuur. Krog creëert zo polyfone werken.
Die literaire vernieuwing gaat bij Krog hand in hand met sociaal engagement. Er zijn maar weinig auteurs die zo’n scherp gevoel voor sociale rechtvaardigheid hebben, als Krog. Ze heeft zich ingezet voor vrouwenrechten, voor sociale en economische gelijkheid en voor de verbetering van de positie van zwarte studenten in Zuid-Afrika. Ze was een van de belangrijkste verslaggevers van de Waarheids- en Verzoeningscommissie; haar observaties uit die tijd vonden hun weerslag in Country of my Skull, een weergaloos boek dat vandaag de dag nog net zo belangrijk is als op het moment van verschijnen, twee decennia geleden. Daarna legde ze vaak verslag van de politieke actualiteit. In bijvoorbeeld A Change of Tongue schetst ze een even levendig als doordringend beeld van het Zuid-Afrika in het eerste decennium na de eerste democratische verkiezingen. En bij al dat werk verliest ze nooit haar belangrijkste vraag uit het oog: wat het betekent om mens te zijn.
Veel van het werk van Krog werd vertaald naar het Nederlands. Dat geldt voor haar poëzie evenzeer als voor haar meer proza-georiënteerd werk. In 2018 komt er bijvoorbeeld een bloemlezing van enkele van haar prozawerken uit: Hoe alles hier verandert. Ze wordt in datzelfde jaar ook geëerd met de Gouden Ganzenveer, de literaire prijs die wordt uitgereikt aan iemand vanwege diens grote betekenis voor het geschreven woord – in de Nederlandse taal wel te verstaan. Daarmee was ze de eerste niet-Nederlander en niet-Vlaming die die prijs in ontvangst mocht nemen.
De bundel
Plundering is een bundel vol bespiegelingen op de menselijke blik. Minstens drie verschillende blikken kunnen we in deze bundel onderscheiden: de erotische, de natuurlijke en de witte blik. Er wordt opvallend veel gekeken naar geslachtsdelen. Seks, op latere leeftijd, wordt door Krog zonder omhaal uit de doeken gedaan: ‘dop dus de eikel / bijt dus de dadel! / onze opstand is stralend / in tere huidwaden en met ongekamde haren / zacht zo zacht spreidt schemer haar mat // andermaal eer aan het zachte, eerbiedwaardige erwtje.’ Vergeet niet: Krog is inmiddels 70 en het naderend einde krijgt in Plundering evenzeer aandacht als dat spel dat het leven überhaupt mogelijk maakt. De erotische blik is er ook wanneer ze Baubo opvoert, de vrouw die de godin van de landbouw Demeter opvrolijkte door haar jurk op te tillen en haar vulva te tonen.
Naast de erotische blik is er de natuurlijke blik. Heel vaak kijkt die blik naar planten en bloemen, soms ook naar dieren. Van ‘karmijnrode bijeneters’ tot aan ‘langtenige lelielopers’ – de blik op het Zuid-Afrikaanse landschap speelt een grote rol in Plundering.
En dan is er de opmerkelijke polyfone serie, tegen het einde van de bundel, over de witte blik, waarin Krog een vernuftige oefening opvoert door te vragen ‘wit’ te lezen waar ‘zwart’ staat en vice versa. Het is evenzeer een zelfonderzoek als een onderzoek naar wat het betekent om door een witte blik bekeken te worden (Plundering bevat een literatuurlijst over deze thematiek). Een onderzoek, bovendien, dat niet tot een eenduidig antwoord leidt. Ze laat verwarring voelen, ongemak.
Tot slot
Antjie Krog wordt, zoals we dat altijd doen wanneer iemand onze taal spreekt en ook succes heeft, door de Nederlanders omarmd, haast tot een Hollandse auteur gerekend; een toe-eigening waar ze in haar nieuwste bundel op reflecteert. In een van de gedichten in Plundering beschrijft ze een treinreis van Groningen naar Amsterdam, waarbij ze zich afvraagt wat er van haar geworden zou zijn als ze in Nederland was opgegroeid. Kortom, wat zou er van Krogs poëzie zijn geworden ‘als natheid en klamheid, kristalkille / lucht en mist en veilige zonloosheid mijn vroegste taal had geschapen’? Haar antwoord: ze zou ‘het meedogenloos ironische // kutwijf zijn geweest dat ik (eigenlijk) ben.’ Nou goed, zo schrijft Mirjam van Hengel in haar laaiend enthousiaste bespreking van deze bundel, ‘doe ons, in dit kristalkille land, maar zo’n kutwijf.’