PROFIEL

Kunstcentrum Witte de With is éindelijk populair

Na moeizame jaren met verlaten zalen en een gesloten imago is het roemruchte Witte de With op haar 25ste nu eindelijk wat het moest zijn: highbrow, radicaal en éíndelijk populair.

Sacha Bronwasser en Stefan Kuiper
Kunstinstituut Witte de With aan de gelijknamige straat in Rotterdam in 2014. Beeld Cassander Eeftinck Schattenkerk
Kunstinstituut Witte de With aan de gelijknamige straat in Rotterdam in 2014.Beeld Cassander Eeftinck Schattenkerk

Het was een curieus samenzijn, een maand geleden in de bovenzaal van kunstcentrum Witte de With in Rotterdam. Er werden twee tentoonstellingen geopend met een serie interviews, Artists Conversations. Daar was weinig opzienbarends aan - curatoren en kunstenaars lichtten beleefd de sociaal-politieke achtergrond toe bij het werk terwijl het publiek zat te knikkebollen boven de smartphone - behalve dan de opkomst. Die was meer dan goed (wachtenden voor de deur, bezoekers op vensterbanken) en ook nog eens uitzonderlijk gemêleerd: jong, oud, buurtbewoner of ingevlogen uit den vreemde. Allemaal gekomen om te luisteren naar kabbelende gesprekken (en een huilende kleuter).

Het zegt iets over de populariteit van Witte de With, dat dit jaar 25 jaar bestaat. Die is sinds kort groot. Na ijzige jaren lijkt het publiek de weg weer terug te hebben gevonden naar het roemruchte instituut. Ook de cijfers zijn bemoedigend: het bezoek van scholen is het afgelopen jaar verdubbeld; de zesdelige 'spoedcursus hedendaagse kunst' dit najaar is uitverkocht; de masterclasses, leessessies en jaarlijkse benefietveiling (zie inzet) worden standaard goed bezocht.

In 2014 noteerde Witte de With 36.468 bezoekers (het vergelijkbare De Appel in Amsterdam ontving een 'record' van 18.672) en kreeg bovendien de prestigieuze AICA Award voor de beste tentoonstelling, over de Canadese goeroe-kunstenaar AA Bronson. Directeur Defne Ayas, alom aanwezig in de stad, maar tussendoor ook presentaties makend voor de Biënnale van Venetië of de Moskou Biënnale, lijkt voor elkaar te krijgen wat haar voorgangers lange tijd niet of nauwelijks lukte: een highbrow, meer op debat dan op schoonheid gericht instituut, dat zowel over de landsgrenzen als bij de lokale Rotterdamse gemeenschap op waardering kan rekenen.

Het is wat de oorspronkelijke initiator - de Rotterdamse Kunststichting die de gemeente op cultureel gebied adviseerde - voor ogen moet hebben gestaan. In de late jaren tachtig moest in de toen louche Witte de Withstraat een instelling komen die de basis legde voor een 'kunst-as' tussen museum Boijmans en het Maritiem Museum. Adjunct-directeur Paul van Gennip, die doorstroomde vanuit de Rotterdamse Kunststichting en tot op heden in Witte de With werkt: 'Een 'Kunsthalle' naar Duits model moest het worden. Geen collectie, wel met een eigen plek, verbonden met Rotterdam. Én alternatief en radicaal.'

Kunstinstituut Witte de With aan de gelijknamige straat in Rotterdam in 2001. Beeld Bob Goedewaagen
Kunstinstituut Witte de With aan de gelijknamige straat in Rotterdam in 2001.Beeld Bob Goedewaagen

Onbevangenheid

De initiators begonnen voortvarend. Er werd een directeur aangetrokken die ervaring had opgedaan bij het New Yorkse PS1; Vlaming Chris Dercon. Met één pennenstreek werd een half leegstaand schoolgebouw aan de Witte de Withstraat door de wethouder Onderwijs naar de wethouder Cultuur doorgeschoven. 'Fe-no-me-naal', roemt Dercon de goede wil in de stad in die dagen. 'Het was de maakbare samenleving ten top. Had ik een probleem, dan kon ik zo naar de gemeente.' Dercon maakte, heel 'New Yorks', plannen voor minstens een jaar vooruit, vertelt adjunct Van Gennip. De begroting kwam er meteen bij, soms op een servet.

Vraag betrokkenen - Dercon en Van Gennip, maar ook de eerste medewerkers en destijds twintigers Barbera van Kooij en Rutger Wolfson - naar die vroege jaren en het is de doe-het-zelf romantiek die beklijft. De bezetting was jong en onervaren. De werkomstandigheden zouden de huidige Arbo-wet niet doorstaan. De werknemers, die door hun directeur middels meterslange faxen op de hoogte werden gehouden, promoveerden in no-time van wandjeswitter tot tentoonstellingsmaker of van receptioniste tot uitgeefster van een eigen tijdschrift. Het was een stoomcursus hedendaagse kunst, zegt Van der Kooij, en alles kon: 'De Braziliaanse kunstenaar Hélio Oiticica nam naast zijn familie ook zijn twee papegaaien mee. Daar zochten wij dan opvang voor.'

Met die onbevangenheid kreeg Witte de With de Rotterdamse cultuursector mee. Er werd samengewerkt met de net opgerichte Kunsthal, met de junks van Perron Nul, met het Filmfestival en de Euromast. En passant werd de organisatie eigenaar van het eigen gebouw. Ook onder vakgenoten sloeg het aan. Tot ver over de landsgrenzen kreeg men de Witte de With-cahiers onder ogen en was men geïnteresseerd in die Rotterdamse 'tentoonstellingsmodellen'.

Buitenlandse curatoren verlegden hun route, maar het grote publiek kon de weg moeilijk vinden. Dat had beslist te maken met het aanbod. Gaandeweg de jaren negentig werd een theoretische, kritische koers ingeslagen: veel uitleg, veel achtergrond, visueel soms ronduit taai - dezelfde kunst die destijds de biënnales domineerde. Kees Weeda (gemeente Rotterdam, later Raad voor Cultuur): 'Witte de With is altijd meer geïnteresseerd geweest in maatschappelijke socio-politieke vraagstukken dan in mooie objecten. Dat werd niet altijd gewaardeerd.' Wim van Krimpen, tijdens zijn directeurschap van de Kunsthal regelmatige bezoeker: 'In Witte de With kwam je zelden iemand tegen. Als kunstliefhebber word ik een beetje zenuwachtig van die uitgestorven zalen.'

Kunstinstituut Witte de With aan de gelijknamige straat in Rotterdam in 1990. Beeld Bob Goedewaagen
Kunstinstituut Witte de With aan de gelijknamige straat in Rotterdam in 1990.Beeld Bob Goedewaagen

Levensvatbaarheid

Ze zouden nog uitgestorvener raken. Begin 2002 werd de steile Franse theoretica (nu adjunct van Centre Pompidou) Catherine David aangesteld als directeur. 'Frans, hiërarchisch' werd haar leidinggeven getypeerd; ze was of de deur uit, of verschanste zich op kantoor. 'Het eerste half jaar kwam er niets', vertelt Paul van Gennip over het enige moment in 25 jaar dat hij over zijn baan twijfelde. Terugkijkend was de keuze voor David een mismatch: de jaren nul brachten ook de opkomst van de Leefbaren, zéker in Rotterdam. Een grotere kloof van denken is nauwelijks denkbaar.

Ondanks kritiek in de media en uitblijvende bezoekers stond de levensvatbaarheid van het instituut nooit ter discussie. Zelfs in de slechtst bezochte, en door interne conflicten gekenmerkte jaren kon het vanuit de gemeenteraad op welwillendheid rekenen. Kees Weeda: 'Dat komt door het karakter van de Rotterdamse gemeentepolitiek; die is altijd betrokken, maar nooit sterk controlerend geweest richting kunstinstellingen. Maar het was ook dankzij tal van prominenten in de raad van bestuur. Zoals oud-directeur van het Centraal Planbureau Adriaan van der Staay bijvoorbeeld, iemand met goodwill in de Rotterdamse politiek. Als je die aan boord hebt, denkt de raad al snel: het zal wel goed komen.'

Het kwam goed - uiteindelijk. Drie dingen droegen daaraan bij. Ten eerste de verbouwing van 2013, in gang gezet door de wat ondergewaardeerde vorige directeur, Nicolaus Schafhausen. Die maakte het gebouw open - letterlijk. Als je nu langs de cafés en friettentjes komt aanlopen, zie je dankzij de manshoge ramen aan de voorgevel meteen dat er binnen iets gaande is. 'Al die tijd achter die hoge vensterbanken, idioot dat we dat niet eerder bedachten', kijkt Van Gennip terug.

Het tweede is de huidige directeur Defne Ayas. Een kosmopolitische vrouw van Turkse komaf, die nooit te vermoeid raakt om Witte de With in de stad te promoten en samenwerkingsverbanden aan te gaan (zoals Kunstblock, met alle grotere instellingen in de straat) - mét behoud van inhoud. Chris Dercon: 'Defne Ayas, da's een totaal andere generatie. Die trekt zo'n ster als Douglas Coupland aan als curator, maar ook de Afrikaanse Nana Adusei-Poku, een radicale denkster.' En ze beschikt over een dosis glamour, zeggen betrokkenen. Ook niet mis.

Niche

En dan is er de stad zelf. Die heeft een grote culturele inhaalslag gemaakt. TENT-directeur Mariëtte Dolle: 'Ik noem het de wet van de versnellende achterstand: Rotterdam, gewend de underdog te zijn, bleek crisisbestendig en initiatiefrijk.' In de Witte de Withstraat zie je dat terug. De ooit zo vurig gewenste kunst-as blijkt daar gerealiseerd. Naast de vele kunstinstellingen barst het van de biologische friet, hip design, leuke muziek en eten uit alle windstreken. En van kunstminnend publiek.

Waar Witte de With in cultureel armere tijden een 'ivoren toren'-imago uitstraalde, neemt ze in die huidige rijkdom haar eigen niche in (met een programma dat qua karakter weinig is veranderd). De IJskoningin van voorheen geldt nu als eigenwijs, dwars, vooruitstrevend en standvastig. Als je een beleidsnota zou moeten schrijven met plannen voor een nieuwe kunstinstelling, zouden die typeringen er zeker allemaal in staan.

Dit artikel kwam tot stand na gesprekken met diverse (oud)medewerkers van Witte de With, andere instellingen in Rotterdam, kunstenaars en (oud)bestuurders.

Wat vindt een Rotterdamse kunstenaar? Anne Wenzel, maakster van groot formaat keramiek en vaak prominent in het kunstdebat in de stad: 'Witte de With is niet 'mijn instituut', ik vind daar geen vormentaal die me inspireert, ik kom er nauwelijks. Toch vind ik het goed dat het er is. Misschien komt dat doordat ik van oorsprong Duitse ben - daar is men niet bang voor het elitaire en bepaalt niet het publiek, maar het museum wat belangrijk is. Dat zorgt voor diversiteit. Een stad heeft toch ook heel veel verschillende winkels?

Elitair

Wat vindt een Rotterdamse kunstenaar? Anne Wenzel, maakster van groot formaat keramiek en vaak prominent in het kunstdebat in de stad: ‘Witte de With is niet ‘mijn instituut’, ik vind daar geen vormentaal die me inspireert, ik kom er nauwelijks. Toch vind ik het goed dat het er is. Misschien komt dat doordat ik van oorsprong Duitse ben daar is men niet bang voor het elitaire en bepaalt niet het publiek, maar het museum wat belangrijk is. Dat zorgt voor diversiteit. Een stad heeft toch ook heel veel verschillende winkels?

Talentontwikkeling

Donderdagavond organiseerden het Rotterdamse Witte de With (25) en het Amsterdamse De Appel (40) voor de vijfde keer een benefietavond en -kunstveiling. De kunstinstellingen werken veel samen en zijn vergelijkbaar, maar De Appel zit in zwaar weer. Onlangs werd directeur Lorenzo Benedetti ontslagen; al langer lijkt het jongere zusterinstituut haar voorbij te zijn gestreefd.

Mariëtte Dolle (directeur van TENT Rotterdam): 'Vroeger had De Appel het bepalende programma; nu is dat Witte de With.' Bovendien: waar de Appel een aparte opleiding (curatorial program) voor opzette, lijkt bij Witte de With automatisch te gebeuren: het doorsluizen van medewerkers naar sleutelposities binnen het veld.

Witte de With-adjunct Paul van Gennip: 'Mensen die bij Witte de With het vak leren, komen vaak goed terecht. Rutger Wolfson werd directeur van het IFFR, Barbera van Kooij uitgever bij nai010-uitgevers, Valentijn Byvanck heeft misschien lopen klooien met het Nationaal Historisch Museum, maar nu doet hij het toch heel leuk bij Marres, Maastricht. De overheid heeft de mond vol van talentontwikkeling, maar bij ons vind je het gewoon. Ik ben daar trots op.' Wel opvallend: de huidige Witte de Withdirecteur Defne Ayas volgde ooit het curatorenprogramma van De Appel.

Wilt u belangrijke informatie delen met de Volkskrant?

Tip hier onze journalisten


Op alle verhalen van de Volkskrant rust uiteraard copyright.
Wil je tekst overnemen of een video(fragment), foto of illustratie gebruiken, mail dan naar copyright @volkskrant.nl.
© 2023 DPG Media B.V. - alle rechten voorbehouden