Kleuren en jaren
De geur van ridderspoor en hanenkam
Nadat eerst de Hongaarse schrijver Sándor Márai de literaire wereld postuum veroverde met Gloed en De gravin van Parma, is thans de hoop gevestigd op de Hongaarse dichteres en prozaschrijfster Margit Kaffka (1880-1918). Bij uitgeverij Van Gennep verscheen de Nederlandse vertaling van Kleuren en jaren (1912), een herinneringsroman die tot de klassiekers van de Hongaarse literatuur gerekend wordt.
Kaffka's roman schetst de teloorgang rond de vorige eeuwwisselingvan de Hongaarse adel, die na vele generaties plaats moet gaan maken voor het toekomstige radencommunisme van Belá Kun.
De hoofdpersoon, de 50-jarige Magda Portelky, is, overigens net als de schrijfster zelf, van verarmde adel, en haar 'burgerlijke' echtgenoten brengen helaas ook geen kapitaal van betekenis mee. Armoede, eenzaamheiden isolement zijn het gevolg, alsook een steeds verbitterder strijd met de omgeving en de familie.
Behalve een relaas van mislukte huwelijken, honger en hoon, weet de schrijfster ook een kleurrijke schildering te geven van het leven op het Hongaarse platteland aan het begin van de 20ste eeuw .
Haar weemoedige herinneringen, vol vrolijk vermaak en vertier in de hoge kringen, weet zij tot tableaux vivants om te vormen; haar beschrijvingen van dure gerechten, planten en bloemen - ridderspoor, basilicum, oleander en hanenkam - zijn aanstekelijk; we kunnen de geuren tussen de regels door opsnuiven.
Kaffka schrijft precies en sensueel, en dat is een combinatie die de hand van een vaardige dichteres verraadt. Het enige wat de hoofdpersoon ontbeert, is enig sociaal engagement; Magda Portelky betreurt toch vooral dat de oude privileges en rijkdommen van de adel haar ontvallen zijn.
Zij deed mij soms denken aan Eline Vere (1889) van Couperus of Hedwig uit Van Eedens Van de koele meren des doods (1900). Diep ongelukkige vrouwen, die niet mochten studeren noch een vak leren, en voor wie het huwelijk de enige belangrijke kwestie uit hun leven was; ze verbonden er heel hun ziel en zaligheid aan.
Net als Eline en Hedwig vindt Magda geen bevrediging in het huwelijk en wordt ze gekweld door financiële zorgen en zorgen over haar uiterlijk; als het haar niet meer lukt mannen te behagen, wat moet er dan van haar worden? Ga iets doen, mompelt de 21ste-eeuwse lezer halverwege de roman.
Maar dat was natuurlijk precies het probleem.
De dames mochten niets doen.
Het is begrijpelijk dat de schrijfster boos en verontwaardigd was over het lot van vrouwen uit haar tijd. De vraag is of het Kaffka gelukt is dit op een overtuigende wijze in een roman te vertalen, dat wil zeggen het te verheffen boven een verontwaardigde klaagzang.
Het is een probleem waarmee meer vrouwelijke auteurs mee gekampt hebben. Wat hun tijd hen te denken gaf, de ongelijke positie van de vrouw, laat zich nog niet zo gemakkelijk in een tijdloze roman verwoorden.
Net alsof de geschiedenis hen zo een tweede poets bakt. De gevangenis waarin ze belandden, en waarvan ze zich in een roman probeerden te bevrijden, wordt hen opnieuw tot valkuil. Want nu deze historische kwestie dan eindelijk gedateerd is, begint het geweeklaag erover een eigentijdse lezer tegen de borst te stuiten. Het valt kortom niet mee, zelfs honderd jaar later niet, om een mannelijke tijdgenoot als Márai naar de loef te steken.
Want ondanks Kaffka's fraaie sfeertekeningen en indringende psychologische portretten, vermoed ik dat zowel de toonzetting als de thematiek van Kleuren en jaren te zeer achterhaald zijn om een hedendaags publiek massaal tot lezen te verleiden.
Margit Kaffka: Kleuren en jaren. Uit het Hongaars vertaald door Mari Alföldy. Van Gennep; 272 pagina's; € 18,90. ISBN 978 90 5515 936 9.