dit is de toekomstaflevering 3
Kind tussen twee culturen
Zes Nederlandse auteurs spreken op ons verzoek met wetenschappers en schrijven naar aanleiding daarvan een kort verhaal. Vandaag Maxim Februari, die sprak met John van der Oost over knippen in dna.
Liever luisteren?
Voor onze podcastserie Dit is de toekomst heeft Maxim Februari dit verhaal ook voorgelezen. Daarnaast kunt u een gesprek beluisteren met Februari en microbioloog John van der Oost.
‘Wees blij’, zei Octavia. ‘Wees blij dat ze niet zwanger is.’ Ze zuchtte. Het was halfgemeend, dit zuchten, net zoals de mededeling zelf halfgemeend was geweest; als je de hele situatie zou analyseren, zou je uiteindelijk niet veel meer overhouden dan een hoopje ironie en wat tegenstrijdige gevoelens.
Dat was trouwens typisch Octavia. Haar zelfspot was zo overheersend dat ze vaak niet meer wist wat ze ergens van vond; als ze zichzelf had moeten beschrijven, zou ze waarschijnlijk hebben gezegd dat ze heel gelaagd was in haar emoties.
Philip stond een paar meter van haar af in het souterrain dat ze tijdelijk hadden afgestaan aan hun dochter. Hij boog zich over petrischaaltjes met schimmels en bacteriën en deed alsof hij er verstand van had. Octavia zag het, haar mondhoeken trokken even omhoog, maar ze liet het passeren. Ze had geen zin in gedoe, niet in plagen en niet in praten over de paniek die zojuist in hen beiden was opgelaaid; na zoveel jaar huwelijk waren ze het stadium van de diepe gesprekken voorbij. Eerlijkheid, transparantie, symbiose, ze geloofden het allemaal wel.
‘Wees blij’, zuchtte ze dus.
En Philip knikte naar haar. ‘Ja, ja, ja’, zei hij. Ja, ja, ja, niet zwanger: was dat nou niet geweldig goed nieuws in deze onzekere tijden! Geweldig. Maar intussen wisten ze allebei hoe blij ze zouden zijn als hun dochter wel zwanger was, hoe dankbaar ze daarvoor zouden zijn, aan het hogere, aan het leven zelf. God wat zouden ze blij zijn met iets huiselijks.
‘We horen hier helemaal niet te zijn’, mopperde Octavia nu.
Ze stond daar in het souterrain, met haar gezicht naar het hoge raam, waarachter de tuin deinde in de middagzon, en het licht verzachtte een kort moment haar gemoed. Toen draaide ze zich om en ze liet zich met een opstandige blik in haar ogen achterover op het bed van haar dochter vallen.
Natuurlijk horen we hier, dacht ze. Dit is godbetert ons huis. Ik ben haar moeder. Ze is mijn enige kind. Waarom moet ze me altijd overal buiten houden? Ze spreidde haar armen uit over de blauwe patchworksprei en keek verongelijkt naar de rozet van gips op het plafond. Ik weet het wel, dacht ze. (Voor zover je het denken kon noemen, dit ongerichte zweven boven de oppervlakte van het moment; het was een soort ongearticuleerd brommen van haar ziel.) Ik weet het wel. Het kind is bijna dertig, en een vrouw van dertig heeft recht op haar geheimen. Maar wie op zo’n volwassen leeftijd voor een paar maanden met zijn koffers bij zijn ouders intrekt, mag toch op zijn minst…
Daar raakte ze de draad van haar gedachten kwijt. Vooral omdat ze dus niet werkelijk dacht, niet nadacht, maar zich gewoon een beetje liet meevoeren op de stroom van haar zielsberoeringen. En nu wist ze niet goed in welke richting ze werd meegevoerd. Er woedde een strijd in haar, de verongelijktheid streed met de tederheid; in haar moederlijke liefde werd ze heen en weer geslingerd tussen warmte en irritatie. Wat weet ik nou helemaal van het leven van mijn eigen vlees en bloed, jammerde haar ziel dramatisch.
Wat wist ze inderdaad meer over haar dochters leven dan die paar wetenschappelijke triomfen? Het kind had successen geboekt in de microbiologie, zoveel was zeker, een dissertatieprijs, een postdocaanstelling bij Harvard, en reken maar dat ze daar trots op waren. Maar het voornaamste, het intiemste, was vrijwel onzichtbaar gebleven. En nu de geleerde dochter weer terug was in Nederland, gelokt door gunstige onderzoeksfaciliteiten in Wageningen, maar zonder huis, en zonder ook maar een schijn van een persoonlijk leven, maakten de ouders zich zorgen.
‘Het is echt niet oké om zo ongevraagd haar kamer binnen te dringen’, foeterde Octavia tegen haar man. Haar moederliefde streed met de ergernis en de ergernis won. ‘Al is dit natuurlijk nog steeds wel onze eigen kamer.’
Op datzelfde moment liep hun dochter Toekie (die ook Octavia heette, maar er was echt helemaal niemand die zich dat nog herinnerde) door Wageningen, zich volstrekt onbewust van de emotionele turbulentie in het leven van haar ouders.
Haar opdracht was simpel. Ze wilde vandaag in de buurt van haar nieuwe werk een huis vinden en dus bezocht ze een flat die haar geschikt voorkwam, met een praktische afstand naar de campus, vlak bij een paar cafés en een supermarkt. Ze zag het huis, het beviel haar, ze besloot het te huren. Dat was eigenlijk alles. Niks ingewikkelds aan. Ze kon zich de hoge huur gemakkelijk permitteren; ze had een nogal prettig arbeidscontract. Het was, zeiden ze, de gouden eeuw van de genetische engineering en zij was hard op weg een van de notabelen te worden in die gouden eeuw. Ze moest een fiets hebben, realiseerde ze zich. En een bed. Ze zocht op haar telefoon naar een bedrijf dat de wifi kon komen aansluiten.
Voor Octavia en Philip was de dag alleszins stralend begonnen. Een uur eerder op deze vrije voorjaarsochtend hadden ze met zijn tweeën gezellig naar een YouTube-filmpje zitten kijken. Ouders worden natuurlijk steevast door hun kinderen verlaten, maar gelukkig kun je ze nog volgen door ze te googelen. Dus toen de dochter net iets te gretig de deur uitliep, op weg naar de Wageningse universiteit, bekeken de ouders een educatief filmpje waarin de illustere Toekie – ‘dr. Tookie de Jong van Harvard’ - uitlegde hoe celmodificatie werkte. Het eerste halfuur van het interview ondergingen ze laconiek. Het ging over schimmel in papaja’s. Eerlijk gezegd konden ze het verhaal langzamerhand wel dromen. Toekie was gepromoveerd op papaja’s.
Ze kenden de riedel dus en waarschijnlijk luisterden ze daarom niet zo goed. Kop koffie erbij, Duke Ellington op de achtergrond: ze keken naar hun dochter, hoe mooi ze daar zat, in een campusstudio in Massachusetts, en hoe duidelijk ze sprak, veel duidelijker dan de interviewer, die een wat lijzige stem had, vonden ze; weet je nog, zei Philip, dat Toek vroeger de ‘r’ niet kon zeggen, maar nu spreekt ze hem ook in het Engels verduveld mooi uit. Octavia zei dat hij er niet doorheen moest praten; ze zette Duke Ellington uit en het geluid van de computer wat harder.
Je kon een stuk uit het dna van de plant knippen en dan de uiteinden weer aan elkaar plakken. Dat was een simpele truc die wetenschappers van bacteriën hadden afgekeken. Bacteriën konden zich ook met zo’n Crispr tegen virussen beschermen, dus waarom mensen niet? (Hier werd de toon van Toekie en andere microbiologen onveranderlijk defensiever.) En waarom zou je zieke papaja’s niet helpen door een fout uit hun dna te knippen? Hè? Waarom zou je niet gewoon…? (De biologen wisten dat mensen het eng vonden, dat knippen in dna.) Onnatuurlijk? Hoezo onnatuurlijk? Er is niets onnatuurlijks aan het repareren van genen. Stukken natuurlijker dan de oude plantenveredeling. Kweken en kruisen, alsjeblieft zeg! Daarmee hebben mensen het genoom van planten pas rücksichtslos overhoop gehaald.
HOE FICTIE DE WETENSCHAP BEÏNVLOEDT, IN VIER LESSEN
De kruisbestuiving tussen feit en fictie kan tot intrigerende toekomstverkenningen kan leiden. Hoe? We leggen het uit in vier lessen.
Het verhaal kabbelde voort. Papaja’s. Tomaten. Tomaten. Banaan. Tomaat. Ananas. En toen vond de interviewer het tijd voor zwaarder geschut, hij schoof het model van een dubbele helix opzij en haalde een kweekschaaltje tevoorschijn met menselijk maagwandweefsel. Dr. Tookie de Jong tilde het schaaltje op en toonde het aan de camera.
‘Een patiënt in een kweekschaaltje’, zei ze. Ze keek er vertederd naar. ‘Een minimaag.’ De interviewer vroeg iets, maar de ouders hoorden het niet, want ze keken hoe hun dochter het bakje zacht in haar handen wiegde.
‘Dit is een minimaag, maar je kunt ook minidarmen maken. Of een minihart. We kunnen’ – we, zei ze, wij, de onderzoekers, wij, de mensen van Mars – ‘we kunnen tegenwoordig stamcellen van mensen buiten het lichaam in leven houden. En dan kweken we ze op tot organoïden. Mini-organen, weefsel waarmee je medicijnen kunt maken.’
Ze zette het ding behoedzaam weer neer. ‘Het is niet mijn specialisme.’
‘Daarom juist’, zei de jonge interviewer. ‘Laten we nou eens praten over een terrein waar je je niet comfortabel voelt. Comfort prikkelt zo weinig. Kweek je weleens mini-organen van jezelf?’
‘Welja’, grinnikte dr. Tookie de Jong met kinderlijk enthousiasme. ‘Af en toe neem ik een biopt van mezelf.’
Hier hadden de ouders achter hun schermpje van opgekeken. Maar ze maakten zich geen zorgen – de zorgen kwamen pas toen de interviewer over de voortplanting begon. ‘Uw collega Roberto Tripi zegt dat seks overbodig is. Bevruchten kun je ook in een schaaltje op je nachtkastje.’
O ja, knikte dr. Tookie van Harvard. ‘O, ja, seks is een heel onverantwoorde manier om kinderen te maken.’ ‘Vertel!’ ‘Je toekomstige kinderen zijn veel te belangrijk.’ ‘Voor wat?’ ‘Het lot. In deze tijd kun je het niet aan het lot overlaten om te bepalen wat voor soort kinderen je krijgt.’
Het was spel, natuurlijk. En er zat een hoop provocatie in haar beschrijving van de foetus als ‘een profiteur’ die het lichaam van de moeder binnendrong om daar gebruik te maken van de faciliteiten. Ze haalde de filosoof Judith Jarvis Thompson aan, die mannelijk zaad had beschreven als een inbreker. Stuifmeel dat zich nestelde in je vloerbedekking. Allemaal spel.
Maar ze had er blijkbaar toch over nagedacht, ze had er een studie van gemaakt en ze zag tot ontzetting van haar ouders de bevruchting als een horrorfilm voor zich. ‘Cellen dringen de baarmoeder binnen. Uit die cellen schieten kleine wortels op die de bloedvaten van de moeder platleggen. Zijn de bloedvaten eenmaal verlamd, dan kunnen de cellen de omgeving aanpassen aan hun eigen behoeften.’
‘Ophouden met seks dus maar.’ De interviewer zat te vissen, hij flirtte misschien zelfs een klein beetje. Dr. Tookie de Jong zweeg professioneel.
‘En als je zoiets op je nachtkastje wilt nabootsen…’
‘Als je dat op je nachtkastje wilt doen’, zei de jonge doctor, ‘dan valt dat nog niet mee. Je moet eerst huidcellen van de moeder of de vader hebben en die deprogrammeer je dan tot pluripotente stamcellen. Vervolgens zorg je dat die cellen gaan groeien door een slimme cocktail van groeifactoren op ze los te laten.’ Ze hield een bakje in de lucht dat blijkbaar had klaargestaan; het gesprek verliep duidelijk heel wat minder spontaan dan werd gesuggereerd. ‘Kijk’, zei ze. Weer datzelfde wiegende gebaar, die tederheid. ‘Dan kun je er een eicel van maken. Of een zaadcel.’
‘Een doorzichtige garnaal’, zei de interviewer.
‘Een doorzichtige garnaal die net zo goed een hagedis kan worden als een mens.’ Dr. Tookie lachte onbekommerd. Maar ze zette de schaal niet neer, ze hield hem koesterend in haar handen alsof ze het leven erin moest bemoederen. ‘Het is allemaal hetzelfde systeem. Als je eenmaal begrijpt dat de mens een gereconstrueerde vis is, zei mijn leermeester, heeft het leven geen geheimen meer voor je.’
Na afloop van het interview zaten Octavia en Philip zwijgend naast elkaar. Philip besefte dat een man blij moest zijn als zijn dochter haar bedenkingen had aangaande seks. Maar er ging iets afstandelijks van het filmpje uit. Een leefrichting die hij niet kende en die hem op een diep niveau ontregelde. Opeens vroeg hij zich bezorgd af wie die jonge vrouw was die in zijn huis was getrokken; met haar Crispr-Cas en haar codes en haar technieken om dna door te knippen. Zonder er goed over na te denken hadden ze in hun souterrain een jonge demiurg toegelaten die leven uit elkaar kon halen en weer in elkaar kon zetten. Opeens kon hij van pure opwinding niet langer blijven zitten. ‘Ik ga op haar nachtkastje kijken.’ Het was vrolijk bedoeld, maar hij schrok er zelf van hoe ernstig het uitpakte. Geagiteerd liep hij de kamer uit.
Octavia zat bewegingloos. Het was haar eerste gedachte, nee, ditmaal geen gedachte, ze sprak het in haar hoofd hardop uit, dat dit haar lot was. Dit achterblijven achter een leeg kopje in een lege kamer. ‘Niemand wil mij meer’, dacht ze.
Hoe lang was het geleden dat ze voor het laatst een baby had vastgehouden, voor een kind had gezorgd? Philip was al jaren geleden in zijn gedachtenwereld verdwenen, en de mannen die haar vroeger nog wilden, praatten tegenwoordig met haar over hun prostaat, een scheiding op komst. En nu wilde dus zelfs haar dochter geen seks meer. Het was alsof Octavia haar eigen leeftijd en onvruchtbaarheid pas goed tot zich door liet dringen nu haar kind de vruchtbaarheid zo nonchalant afwees. Ze stond langzaam op. Buiten dwarrelden pluizen en zaden door de lucht; de lege ruimte boven het grasveld was op deze lentedag vol materie, de lucht dik en gevuld. Octavia staarde door het raam naar buiten, naar het niets, maar er was geen niets, alleen die zware laag atmosfeer vol pollen en zaad.
Ze zou met Philip misschien over de toekomst moeten praten, maar ze wist wat ze zou zeggen als ze het souterrain binnenliep. Ze zou opgewekt klinken en een grapje maken. Wees blij, zou ze zeggen. ‘Wees blij dat ze niet zwanger is.’
Toekie de Jong had foto’s gemaakt van de nieuwe flat. In een lunchcafé in Wageningen bestelde ze eerst een salade warme geitekaas – daarna stuurde ze de foto’s naar haar ouders. Het was minutenlang stil, ze maakte zich al ongerust – en toen kwam er dan toch antwoord.
‘Wow.’
Is dat alles, dacht ze. Wow? Meen je dat nou? Alleen maar wow? Geen vragen? Bezwaren? Geen uitgebreide adviezen over de aanschaf van een wasmachine? Dat was wel heel minimaal, in vergelijking met hun gebruikelijke reactie. Ze wachtte nog een tijdje, in dat café achter haar placemat, maar er kwam niets meer.
Nou goed, wow dan. Maar beter ook. Rustiger dan oeverloos ge-app over de verhuizing. Ze waren lief, haar ouders, daar niet van, maar dat eeuwige praten! Alsof ze niet genoeg hadden aan de gesprekken, de films en de boeken thuis, trokken ze aanhoudend als spreekstalmeesters de wereld in om ‘mensen aan elkaar te praten’. As if. Er werd nooit een mens aan elkaar gepraat. Er werden mensen en situaties ontleed. Geanalyseerd. En, oké, daarna weer met veel poeha in elkaar gezet. Maar zo’n intellectuele synthese bleek altijd veel krakkemikkiger en gemankeerder dan het origineel van vóór de analyse; armen en benen staken eruit, er bleef steevast een onderdeel over waarvan niemand meer wist waar het hoorde; een hoofd, een parlement. Wanneer je als bèta-wetenschapper naar zo’n maatschappelijk debat zat te luisteren, kon je de celdeling van het exposé volgen, splitsing, genetische fouten en al.
Haar ouders en hun intellectuele collega’s probeerden zo al pratende betekenis te verlenen aan het leven. Er ‘een verhaal’ van te maken. Alles was tegenwoordig een verhaal. Elke simpele gebeurtenis werd besproken en uit elkaar geplozen. De emotionele onderlagen, de sociale onderstromen. Tot vervelens toe. Ze hield echt van haar ouders, echt hoor, maar gatsamme, dacht ze vaak tijdens zulke discussies, word volwassen. Doe iets nuttigs met je leven.
Ze prikte in de geitekaas. Vroeg zich af of er een kalfsgen in het stremsel zat. Enzymen uit de maag van een dode koe. Een antwoord op die vraag zou meer inzicht bieden in het heilige wonder van het leven dan welk artistiekerig verhaal ook.
Dna was de taal waarin God de wereld had geschapen, zei president Clinton in het jaar 2000, toen het genoom in kaart was gebracht. En Toekie, door bacteriën te leren kennen en zich in virussen te verdiepen, begreep meer van het wezen van de mens, de bouwstenen van het leven, dan haar vader en moeder ooit zouden doen. Ze sprak de taal. Ze kon levensvormen maken. Lezen en schrijven kon iedereen wel; iedere willekeurige alfa kon de menselijke ziel beschrijven, verzinnen welke strijd intern werd gevoerd. Maar zij kon de natuur redigeren, genen in papaja’s schrappen. Zij zou met haar technieken de wereld voeden.
‘Stel je voor dat alles misgaat’, zei haar moeder, die al zenuwachtig werd van het idee alleen dat er bacteriën in de soep zaten.
‘Stel je voor dat alles goed komt’, antwoordde Toekie dan. En dat was de drijfveer achter alles wat ze deed. Stel je voor dat alles goed komt!
Zo op het eerste gezicht viel er niets onrustbarends te ontdekken. In het souterrain stond een verzameling laboratoriumglaswerk naast de gootsteen. Schaaltjes met microben op een gelei van roodwieren. In een van de grotere, heldere petrischalen hadden vergistingen de voedingsbodem naar helblauw doen omslaan en in de cultuurfles van Pyrex-glas met de rode schroefdop woekerden bacteriële kolonies in fluorescerend geel en zeegroen. Heel kunstzinnig, allemaal. Heel psychedelisch. Ook al was ze microbioloog geworden, Toekie had de artistieke aanleg van haar ouders geërfd en ze had de kleine keuken tijdelijk ingericht als een explosie van op-art. Philip kon er waardering voor opbrengen. ‘Ja, ja, ja’, mompelde hij maar weer eens.
‘Ik wil geen geredigeerd kleinkind’, zei Octavia vanaf bed. Luchtig, alsof ze alleen maar een lichte voorkeur aangaf voor een ongeredigeerd kind. ‘Ik wil geen designerbaby.’ (Toekie had een hekel aan de term designerbaby, die hysterisch was en helemaal nergens op sloeg, maar dr. Toekie was er nu even niet.) ‘Ik wil…’, zei Octavia, en toen zweeg ze.
Philip stond gebogen over een onopmerkelijk, oranje weefselkweekschaaltje met een doorzichtige garnaal erin.
Octavia zag hem kijken naar het schaaltje, en ze zag het schaaltje met de garnaal en op slag stokte haar adem. Haar ziel wankelde. De toekomst lag in dat schaaltje en die toekomst had een andere aanblik dan ze eerder die ochtend had gehad, toen er nog een zweem van onzekerheid rond het leven hing. Iets drong zich op, maar wat? Onzichtbare draden verbonden het schaaltje met het bestaan van Octavia en ze deed haar uiterste best ze te ontwaren en te ontwarren.
En precies op dat moment, waarop de toekomst van haar ouders in een flits teloorging, heropleefde en opnieuw teloorging, appte Toeki vier foto’s van haar nieuwe appartement. Betrapt sprong Octavia op van haar dochters bed, ze trok de blauwe sprei recht; Philip keek gehaast rond of hij op het aanrecht en in de vensterbank niet iets had verschoven; pas toen ze weer boven in hun eetkamer stonden, stuurde Octavia een kort antwoord terug – ‘wow’ – en daarna hadden ze het er de rest van de dag niet meer over. Niet over het filmpje, niet over de petrischaaltjes, niet over het doorzichtige wezen in zijn schaaltje.
Ze deden boodschappen, kochten pompoen en pastinaak voor een recept van Ottolenghi dat ‘Tamara’s ratatouille’ heette, ze zochten lang naar de juiste koriander. En ’s avonds aan tafel luisterden ze gehoorzaam naar de geestdriftige verhalen die Toekie vertelde over haar flat en over Wageningen als het centrum van de wereld. Dat wil zeggen, voor wie de wereld zag als een onderzoeksterrein vol experimentele planten. (Of een experimenteel onderzoeksterrein vol planten. Octavia en Philip luisterden eigenlijk niet zo goed, ze keken vooral naar Toekie, hoe leuk ze haar ogen dichtkneep als ze lachte.)
Maar ’s nachts, en de nachten daarna, lagen ze wakker en ze dachten aan de garnaal in het oranje bakje. Ze woelden, ze broedden, en wat eerst nog een vaag voorgevoel was, werd na een paar doorwaakte uren een levensechte fantasie en na drie nachten wisten ze het zeker, ze kregen een kleinkind. Misschien niet nu, maar het kon niet anders of het experiment met de doorzichtige garnaal zou uitmonden in een bevruchting. Langzaam hervonden ze hun vreugde en tijdens de vierde nacht besloot Octavia dat het toekomstige kind Tom zou gaan heten. Philip noemde hem in gedachten Engelhardt. Terwijl ze in bed lagen en deden alsof ze sliepen, droomden ze van hun toekomstige familieleven. Philip dacht eraan hoe hij de baby op zijn borstkas zou leggen om hem zachtjes in slaap te wiegen, hoe hij zijn stem in het donker zou laten brommen om Engelhardt het gevoel te geven dat hij thuis was. En Octavia stelde zich voor hoe ze Tom liefdevol zou volstoppen, voorlezen, opkweken, totdat hij groot was en zij uit nostalgie zou willen dat hij weer klein was.
Iedere dag gingen ze, zonder het tegen elkaar te zeggen, naar hun kleinkind kijken, dat in zijn oranje schaaltje schommelde. Ze dachten dat het kleinkind tegelijkertijd ook naar hen keek. In de wereld daarbuiten sneuvelden bossen en moerassen, honderdduizenden diersoorten gingen teloor, maar Tom-Engelhardt schommelde hier voorlopig zachtjes in zijn kleine couveuse, hij stond onder toezicht van hun dochter en dat voelde goed.
Er waren wel twijfels; Octavia begreep dat ze hoorde te denken zoals de wetenschap dacht, in termen van genetische codes en instructies, maar voor haar was Tom heilig. De hemel verhoede dat haar dochter in hem zou knippen. Wat als ze per ongeluk mis knipte! Midden in de nacht, op het uur dat de krankzinnigheid toeslaat, kreeg Octavia visoenen van Tom als een duivelskind bij wie een staart op de plaats van het staartbotje was blijven zitten. De volgende ochtend lachte ze zichzelf hartelijk uit om die waanzin, maar de onrust bleef.
Philip had zijn eigen zorgen. Terwijl Toekie aanstalten maakte om te verhuizen, ging hij zo vaak mogelijk naar Engelhardt kijken. Bezorgd boog hij zich over het schaaltje, waarin heel langzaam iets groeide. ‘Nu gaat het beginnen’, huiverde de dichter Nijhoff in hem. ‘Nu is het voor alles te laat.’
Eigenlijk was er geen taal voor de onrust die Philip de Jong overviel. Er bevindt zich helaas niets tussen de wetenschappelijke taal van de biotechnologie en de ongrijpbaarheid van de menselijke ziel.
Iedere keer dat hij het platte oranje bakje zag, een etiket met de naam van zijn dochter erop, snapte hij weer dat Toekie een heel leven had dat hij niet kende. Je mocht aannemen dat zij alles van hem wist, op grond van het dna dat ze deelden – en hij wist niets van haar. Neusde hij ongevraagd in haar kamer? Zij neusde al jarenlang in hun genen, zonder hem er ooit iets over te vertellen. En nu hij zich sterker dan ooit bewust was geworden van zijn genetische aanleg, werd hij bang dat zijn dochter de genetisch bepaalde zwaarmoedigheid zou wegknippen die Engelhardt zo verschrikkelijk hard nodig had. Omdat de jongen, had Philip besloten, balletdanser ging worden.
‘Waar is dat oranje schaaltje gebleven?’, vraagt Octavia, zo nonchalant mogelijk.
‘Welk oranje schaaltje?’ Toekie kijkt rond in de keuken, naar de lege keukenkastjes, naar de stapels borden en kopjes die overal in het rond staan. Verhuisdozen op de stoelen. Dekbedden over de rand van het balkon. Het appartement ruikt naar verf, haar vrienden hebben de muren geverfd in de kleuren Improbable en Vergeving. ‘Heb ik per ongeluk iets van jou meegenomen?’ Ze verbaast zich een beetje over de detailvraag. Het is een chaos hier; een oranje schaaltje is wel het minst van alle zorgen. ‘Heb jij oranje schaaltjes dan?’
Neenee, zegt Octavia haastig. ‘Nee, het was niet van mij.’ Ze wordt warm, haar hart gaat tekeer, waarom doet haar dochter zo laconiek over de baby. ‘Ik bedoel dat oranje petrischaaltje naast je microscoop.’
‘Naast mijn…’ Waar gaat dit over? Toekie heeft haar ouders zo snel mogelijk naar Wageningen uitgenodigd om ze het appartement te laten zien. En te komen eten. Dat mag ook wel, na de lange logeerpartij in hun huis. Maar ze heeft haar hoofd er niet bij. Projectaanvragen, artikelbeoordelingen, nieuw lab, nieuwe baas, nieuw huis, alles komt zo’n beetje tegelijk.
‘In ons souterrain.’ Octavia geeft haar ondervraging niet op en Toekie moet haar hersens 180 graden draaien om te kunnen terugdenken aan de kamer die ze een paar dagen geleden heeft verlaten. Oranje schaaltje? Ze denkt diep na en rommelt intussen door een doos met nieuwe potjes kruiden. Chili, zwarte peper. O, zegt ze. ‘Ooooh, jajaja.’ Ze ziet het weer voor zich, het souterrain. En de microscoop. ‘Dat was een tomaat. Waarom…? Ik weet niet waar ik die …’
Ze kijkt op van haar kruiden. Toekie, die de taal van God spreekt en die echt alles van het leven weet, is nu even van haar à propos. Ze begrijpt niet waar dit gesprek om draait en ze snapt al helemaal niet wat ze nou weer verkeerd heeft gezegd als ze ziet hoe haar moeder, aan de keukentafel, in tranen uitbarst. Terwijl haar vader zijn kaken op elkaar klemt en strak naar het tafelblad staart.
De feiten achter de fictie
Voordat hij zijn verhaal ‘Kind tussen twee culturen’ schreef, sprak auteur Maxim Februari uitgebreid met microbioloog John van der Oost op zijn werkkamer aan de Universiteit Wageningen. Daar hadden ze het over genetisch knippen en plakken en de risico’s die dat met zich meebrengt.
Simpele truc
Je kon een stuk uit het dna van de plant knippen en dan de uiteinden weer aan elkaar plakken. Dat was een simpele truc die wetenschappers van bacteriën hadden afgekeken. (‘Kind tussen twee culturen’, alinea 16)
‘Tien jaar geleden ontdekten we hier in Wageningen dat je met een speciaal eiwit – Crispr – heel gericht kunt knippen in dna’, zegt John van der Oost, die de techniek vergelijkt met het Control-F-commando waarmee je in tekstdocumenten naar specifieke woorden kunt zoeken. ‘Alleen zoek je hier naar stukken dna-code’, zegt hij.
Dat werkt ook bij mensen. Je kunt dan bijvoorbeeld zoeken naar de beschadigde dna-code die een genetische ziekte veroorzaakt. ‘Wanneer je daar het dna doorknipt, kun je dat stuk vervolgens ook weer repareren door er een correct stuk code voor terug te plakken.’
Onnatuurlijk
Onnatuurlijk? Hoezo onnatuurlijk? Er is niets onnatuurlijks aan het repareren van genen. Stukken natuurlijker dan de oude plantenveredeling. Kweken en kruisen, alsjeblieft zeg! Daarmee hebben mensen het genoom van planten pas rücksichtslos overhoop gehaald. (‘Kind tussen twee culturen’, alinea 16)
‘Mensen denken dat we voor God aan het spelen zijn’, zegt Van der Oost. ‘Dat is totaal niet zo! In de natuur vinden continu veranderingen in het dna plaats. Elke keer als een cel deelt is het al raak. Dat is evolutie. Wanneer er geen veranderingen in dna zouden plaatsvinden, zouden wij allemaal nog steeds als bacteriën in de modder rondkruipen.’
Neem de tomaat die nu in de supermarkt ligt, vervolgt hij. ‘Die kun je gewoon kopen, maar het dna daarvan is miljoenen keren veranderd door kruisen en veredelen. Met onze techniek verander je heel precies een paar dingen. Je weet bovendien precies waar dat op het dna gebeurt. Dus hoe kun je dan zeggen dat het eerste veilig is en het tweede niet? Het is van de gekke.’
Minimaag
‘Dit is een minimaag, maar je kunt ook minidarmen maken. Of een minihart.’ (‘Kind tussen twee culturen’, alinea 19)
In Nederland is vooral de groep van moleculair geneticus Hans Clevers (Hubrecht Instituut) bezig met het bouwen van miniorganen, zegt Van der Oost. ‘Vanuit stamcellen kun je orgaantjes kweken. Afhankelijk van welke soort stamcel dat is, kun je verschillende soorten kweken.’ De techniek is vooral van belang omdat je op die manier weefsel van specifieke patiënten kunt opkweken om te testen of een bepaald medicijn op die persoon effect heeft.
Nachtkastje
‘Als je dat op je nachtkastje wilt doen’, zei de jonge doctor, ‘dan valt dat nog niet mee. [....] ‘Kijk’, zei ze. Weer datzelfde wiegende gebaar, die tederheid. ‘Dan kun je er een eicel van maken. Of een zaadcel.’ (‘Kind tussen twee culturen’, alinea 29)
In theorie kun je veel van de experimenten inderdaad op je nachtkastje uitvoeren, geeft Van der Oost toe. ‘Je komt waarschijnlijk een heel eind.’ Maar, waarschuwt hij ook: met menselijk materiaal moet je uitkijken. ‘Dan moet je bijvoorbeeld enorm oppassen voor infecties.’
George van Hal
Zit er een limiet aan het aantal mensen dat je kunt kennen? Wat bewijst de uitslag van een schriftelijke test eigenlijk? In onze Grote Vragen Podcast beantwoorden we ‘vragen waar je nooit over na hebt gedacht maar plotseling dolgraag een antwoord op wilt hebben’.