boeken
Kil, beschaamd, bevrijd: de Russische schrijver Maxim Osipov over het vertrek uit zijn land
Na de Russische inval in Oekraïne verliet de Russische schrijver Maxim Osipov zijn land. Dit is zijn reisverslag – of misschien moeten we zeggen: zijn vluchtrelaas. ‘Wij, onze kinderen en kindskinderen, zijn besmeurd met het bloed van onschuldigen.’
De drie woorden in de kop vormen de afsluiting van een boek van Sebastian Haffner, Geschichte eines Deutschen, dat hij vlak voor de Tweede Wereldoorlog schreef. Geboeid hebben we vorig jaar dit boek over het ontstaan van het fascisme gelezen en er veel overeenkomsten in gezocht én gevonden met de realiteit waarin wij de laatste tijd leven. Velen van ons, die nu met uiteenlopende bestemmingen vertrekken – naar Jerevan, Tbilisi, Bakoe, Astana, Istanbul, Tel Aviv, Samarkand – bekroop ditzelfde gevoel: frostig, beschämt, befreit.
Wij, dat zijn degenen die zijn vertrokken (ervandoor zijn gegaan, zijn gevlucht) uit ons land kort nadat het Oekraïne is binnengevallen. Wij haten de oorlog, wij haten degene die deze oorlog ontketend heeft en wij waren niet van plan ons vaderland (moederland, geboorteland) te verlaten – welke woorden je ook kiest en hoe je ze ook schrijft, met hoofdletters of kleine letters, ze zijn besmeurd en onteerd. De verleiding om onszelf als de bloem der natie te zien (de ‘Filosofenboot’, ‘Wij dragen Rusland in ons mee’ et cetera – dat soort onrealistische geluiden hoor je ook) is gevaarlijke onzin waar korte metten mee moet worden gemaakt. Er is een uitdrukking: als je verliest, wordt duidelijk wat je eigenlijk waard bent – dat zal ons snel duidelijk worden. Want wij hebben verloren, in historisch en moreel opzicht. Honderdduizenden, miljoenen mensen, die net zo denken als wij, zijn dáár achtergebleven waarvandaan wij gevlucht zijn – zij doen wat hun te doen staat: als arts mensen medische zorg bieden, zorgen voor bejaarde ouders, voor elkaar. Maar hoezeer de mensen die vertrekken zich ook schamen tegenover degenen die blijven, het is goed te bedenken dat de waterscheiding nu op een heel andere plaats loopt: tussen degenen die tegen de oorlog zijn en degenen die ervóór zijn.
‘Waar gaat u heen?’, wordt me bij de pascontrole gevraagd.
Wat je wilt antwoorden is: vraag me niet waarheen, maar waarvandaan. Maar je zegt:
‘Naar Jerevan, voor vakantie.’
Mensen die jonger zijn en alleen reizen worden terzijde genomen, ze worden ondervraagd, de inhoud van hun tassen en mobiele telefoons wordt onderzocht. Er wordt beweerd dat er gezocht wordt naar personen die aan de kant van Oekraïne willen vechten, maar degenen die deze taak uitvoeren (dat krijg je bij al te overijverige beambten) gaan daar heel ver in, ze genieten ervan jongens en meisjes uit goede gezinnen te vernederen: ‘Dus je gaat op vakantie, waarom dan die diploma’s, geboortebewijzen, oude brieven en foto’s, die honden en katten? En waarom heb je een enkele reis geboekt en daar maar liefst 1.000 dollar voor neergeteld?’ ‘Dat is het waard, man, dubbel en dwars.’
Met de vluchten is het een janboel: een deel wordt gecanceld, sommige vliegtuigen keren in de lucht om en vliegen terug naar Moskou. De passagiers zijn voor het merendeel jonge mensen. Voor hen is dit een wending in hun biografie en misschien niet de slechtste, maar voor ons, voor wat oudere mensen, is het of ons leven instort. Wat grappig is: op de vlucht Moskou-Jerevan zit geen enkele Armeniër. Maar daarmee hebben we het grappige wel gehad.
1.
De eerste dagen van de oorlog deden we niets anders dan verstijfd naar het nieuws luisteren, anti-oorlogsbrieven opstellen en ondertekenen, grote hoeveelheden water drinken, proberen de belangrijke zaken goed te registreren en op te slaan (het kortetermijngeheugen functioneerde niet meer), naar in Oekraïne wonende kennissen bellen. De overgang van ‘in de Oekraïne’ naar ‘in Oekraïne’, wat je vroeger niet over je lippen kreeg, ging als vanzelf.
Wat de stemming onder onze medeburgers betreft: wie in Oekraïne familie heeft (dat is een minderheid) is vreselijk aangeslagen. Maar veel anderen zijn in oorlogsstemming, het uitblijven van succes van de aanvallen op Kyiv wordt op het conto van de menselijkheid van het Russische leger geschreven. ‘Groenten voor in de bietensoep’ – op tv ging het er steeds over dat die groenten natuurlijk niet duurder mogen worden, maar het is ook wel een uitstekende, goed klinkende benaming voor de voorstanders van deze oorlog en wat er verder gebeurt, van alles wat de machthebbers doen. Bietenkoppen die niet nadenken. Zijn bloed kome over ons en over onze kinderen: wie vormden die morrende meute die in plaats van de Pesachmaaltijd te gebruiken naar het paleis van Pilatus sjokte? Zulke bietenkoppen zijn van alle tijden en heb je in ieder land. Op dit soort momenten veranderen gewone mensen, de steun en het fundament van een beschaving, massaal in onmensen en uitschot. En dit is het gevolg: wij, onze kinderen en kindskinderen, zijn besmeurd met het bloed van onschuldigen.
Wanneer we het gaan hebben over ‘bietenkoppen’ en over ‘zij’ wordt het hachelijk (ontmenselijk je opponenten niet!), maar dit is een oorlog, een burgeroorlog ook, en wij zijn niet degenen die hem begonnen zijn. De tijd voor discussies is voorbij, iedereen moet kiezen aan welke kant hij staat, het is te laat de schuld bij onszelf te leggen: we zijn niet met een aantrekkelijk alternatief gekomen, we hebben geen pakkende democratische liederen geschreven en het idee dat een menselijk leven mogelijk was, trok die anderen niet aan.
Soms loopt het zelfs tussen familieleden spaak.
‘Mama!’, roept een in Kyiv wonend meisje door de telefoon. ‘We worden gebombardeerd!’
‘Nee, dat is echt niet zo, liefje’, antwoordt haar moeder in Petersburg. ‘Vreedzame burgers hebben niets te duchten, dat hebben ze zelf op tv gezegd.’
Er is nog een andere vorm van steun voor de oorlog, een relatief vriendelijke, vrouwelijke vorm: heus, dit is allemaal snel voorbij, de hele waarheid zullen wij wel nooit horen, want de waarheid kent alleen God. Dat kan wezen, maar ontslaat ons dat van de verantwoordelijkheid die waarheid wel te zoeken? God is geen joker, die je als je hem nodig hebt uit je mouw kunt schudden.
Ademnood, schaamte, haat – dat zijn de woorden die die dagen kenmerken. Begin maart ging het gerucht rond dat op korte termijn de staat van beleg zou worden afgekondigd. De letter Z verscheen in de straten van steden, tegelijk met de bizarre, tot dat moment onvoorstelbare leuze ‘Wij schamen ons niet’. De veer binnen in je is ingedrukt en komt niet meer los. Je begint begrip te krijgen voor Jan Palach, de student die in de dagen van het neerslaan van de Praagse Lente zichzelf in brand stak. We worden weer in een smerig, benauwd hok geduwd, nog smeriger dan het hok waarin we geboren zijn. Moeten wij straks aanzien hoe onze kinderen en kleinkinderen een grote letter Z uitbeelden? Nee, dat nooit!
Het inpakken duurde maar een dag. Wat zou je meenemen als je doodging? Nog even in het donker staan, in de stilte, en de frisse lucht van Taroesa inademen, een buiging maken voor de graven van je ouders. Het afscheid van je huis, van je spullen is niet moeilijk: hoe zou je daarover sentimenteel kunnen doen, terwijl er Russische bommen vallen op Charkiv en Kyiv, op Marioepol en Lviv? Moskou: je moet er wel doorheen op weg naar het vliegveld. Maar hoewel het de stad is waar je bent geboren, hebt gestudeerd en gewoond, voelt hij allang vreemd en vijandig. Afscheid nemen van mensen doet pijn, is onmogelijk, het afscheid van Moskou is makkelijk.
De vlucht naar Jerevan vertrekt volgens schema. Emoties? Weet je dat je ze zou moeten hebben, of heb je ze ook werkelijk? Geen idee. Wat overheerst, is de nieuwsgierigheid: alsof je een glimp te zien krijgt van het leven na de dood. Verder is het een heel gewone vlucht, behalve dat hij geen twee uur duurt, zoals normaal, maar (omdat het Oekraïense luchtruim wordt vermeden) vier.
2.
‘Onze diep gewonde zielen zoeken rust achter precies zulke crème gordijnen’, schreef Boelgakov in De witte garde. Dit is dan Jerevan. De stad ontving ons met heerlijk eten, lenteweer, enorm gestegen prijzen voor woonruimte en de mogelijkheid op adem te komen. Maar we zouden het nauwelijks – fysiek en psychisch – hebben gered zonder de goede vrienden die er wonen, we zijn ze dankbaar.
Door het centrum van Jerevan zwerven groepjes Moskovieten, veel bekende gezichten – je wilt iemand even de hand gaan drukken – maar wacht, nee: je kunt niet op zijn naam komen. We lopen te hyperventileren – constant een droge mond. Iedereen heeft een flesje water bij zich en een mobieltje (om de weg te vinden), sommigen hebben gebarsten lippen door het nerveuze gelik. Niemand draagt een masker: tegen de achtergrond van die oorlog lijkt het coronavirus iets uit een ver, ongevaarlijk verleden.
De omvang van de catastrofe (let wel: de mensen die hier nu zijn, waren een week geleden absoluut niet van plan om te vertrekken) dringt gemiddeld op de derde of vierde dag wat meer tot ons door, wanneer er tijd is om even stil te staan bij ons eigen leven en de ernst van wat gebeurd is te overzien.
Gesprekken in een café: hier blijven of verder reizen naar Tbilisi? Daar hebben ze het niet erg op Russen, maar aan de andere kant is Georgië niet zo afhankelijk van Moskou. ‘Waarom zou je niet verder kijken dan Europa? Uruguay is ook een optie. Of Colombia.’ ‘Ik heb een aanbod gekregen om tuberculose te bestrijden in Somalië.’
‘Hallo daar, stelletje deserteurs!’ Een wat oudere kerel komt het café binnen en roept dit als begroeting tegen een groepje hippieachtige jongelui. Ze glimlachen beleefd, maar lachen er niet om. Flauw grapje.
Sommigen zijn in Jerevan al aan de slag gegaan: een baan bij een archief met oude manuscripten of werk op een architectenbureau, ze organiseren theaterkringen, zoeken een Russischtalige voetbaltrainer voor kinderen, leren Armeens (voorlopig het alfabet) en lezen hardop uithangborden en namen van straten. Anderen klagen dat het onmogelijk is geld op te nemen of een rekening te openen bij een plaatselijke bank, maar dat doen ze niet al te luid: iedereen begrijpt dat de eigen ongemakken afgezet moeten worden tegen wat de Oekraïners meemaken.
Iemand huilt: het gezin valt uit elkaar, de man is in Moskou, de zoon wordt binnenkort 18 en wil terug om te gaan studeren. Anderen hebben een psychiater nodig: schuldcomplex, zelfmoordpogingen. En dat alles in minder dan twee weken oorlog. Hoeveel rampspoed heeft deze ene uiterst middelmatige man (we geven er de voorkeur aan zijn naam niet te noemen) gebracht aan tientallen miljoenen mensen – Oekraïners in de eerste plaats. Maar hoeveel heeft hij ook aan Russen niet ontnomen – aan sommigen hun verstand, aan anderen – zoals wij – hun leven. Wie is hij en waarom heeft hij, ondanks zijn aanmatiging en voorzichtigheid, zulke enorme fouten gemaakt? Fouten die ertoe zullen leiden dat het met het land, om de woorden van Vasili Rozanov te gebruiken, in een paar dagen tijd bergafwaarts zal gaan? Aan welk literair personage doet hij ons denken?
Een kleurloze medewerker van de veiligheidsdienst met de bijnaam ‘de Mot’ keek op de West-Duitse televisie naar de Europese wereld en droomde er waarschijnlijk van daar ooit deel van uit te maken en bijvoorbeeld in Stuttgart te wonen. Daarna deed hij nog het een en ander, zo was hij bijvoorbeeld taxichauffeur, waarvoor hij zich nogal geneert, vervolgens kwam hij aan het hoofd van het land te staan, verveelde zich, begon met twee vingers op de piano de Vlooienmars te spelen en twaalf pucks per wedstrijd in de ijshockeygoal te rammen. Twintig jaar lang corrumpeerde hij mensen, maar ging zich alleen maar meer vervelen, en dan kreeg je ook nog die covid. Hij corrumpeerde mensen niet alleen, hij joeg ze ook het graf in. Maar zonder risico te lopen, hij bewaarde altijd een beetje afstand tot die zaken. En vervolgens zou hij dan – terwijl hij absoluut geen belezenheid uitstraalt – iets hebben gelezen (of hebben ze het hem ingefluisterd?) van een stelletje filosofische veelschrijvers of fantasten. En met hem gebeurde wat wel vaker met Russische mensen gebeurt die het onderscheid tussen een sprookje of een bedenksel en de realiteit niet kunnen maken. Net zoals met de personages van Andrej Platonov, behalve dat die voor het merendeel eerlijke, nette mensen zijn, terwijl hij duister en slecht is. Hij komt eerder overeen met Smerdjakov, Dostojevski’s eenzelvige personage uit De broers Karamazov. Ivan Karamazov oreert en schrijft gedichten, maar een Smerdjakov pakt gewoon een presse-papier en slaat Fjodor Pavlovitsj op zijn hoofd – één keer, nog een keer.
Wie heeft bij ons de rol op zich genomen van Ivan, die maar steeds mooie sprookjes over de ‘Russische wereld’ vertelde? Was het de filosoof Iljin of de schrijver Solzjenitsyn of de zakenman annex veelschrijver Joerjev of waren het de leerlingen van de methodoloog Sjtsjedrovitski? We weten het niet. Hebben de huidige patriarch of onbekende zwartrokken-geestelijk adviseurs onze Smerdjakov van de wijs gebracht (‘Het is altijd interessant om met een verstandig iemand te praten.’ Ach Gandhi, waar is Gandhi toch…)? We moeten nog een punt van overeenkomst met Dostojevski’s Smerdjakov opmerken. Beiden voelen haarscherp de slechte en laaghartige kant van andere mensen aan, ogenblikkelijk vinden ze hun zwakke punt.
5 maart. De sterfdag van Stalin viel toentertijd samen met het Poerimfeest, het feest van de overwinning op de verdrukker, dat dit jaar op de 16de viel. Van beide dagen hadden we hoge verwachtingen.
Aan de naastgelegen tafel klinkt een zucht:
‘Wij kennen het getal van onze dagen niet…’ Aha, Poesjkin, de spreker is een intellectueel, dat is meteen duidelijk.
‘Die ander is ook gecrepeerd, deze zijn tijd komt ook nog wel!’ Ze klinken met hun wijnglazen.
Overal wensen ze dictator Vladimir dood, ook in Moskou natuurlijk, waar hij woont. Dat levert verhalen als het volgende op. Een heel aardige redactrice in Moskou heeft een heel vrome vriendin. Laten we haar Olga Vladimirovna noemen, ik heb de voornaam veranderd. Al snel na het begin van de oorlog krijgt de redactrice het verzoek van Olga Vladimirovna om naar een kerk te gaan en daar veertig missen achter elkaar de pas gestorven Vladimir in het gebed te herdenken. Die doet meteen wat haar vriendin van haar verlangt en belt haar om haar te condoleren: ze wist helemaal niet dat Vladimir Aleksandrovitsj, haar vader, overleden was. ‘Was het zijn hart?’ Na een korte aarzeling antwoordt Olga Vladimirovna: ‘Je denkt beter over mij dan ik verdien.’ (Door de eeuwen beproefde manieren van het volk om iemand geestelijk kapot te maken zijn het bidden voor een levende als was hij gestorven, dodenmissen voor diegene te laten lezen, of in de kerk kaarsen ondersteboven te plaatsen.)
De Toemanjanstraat en de Avenue Masjtots hebben we inmiddels platgelopen, de stad Etsjmiadzin hebben we bekeken en ook de uitstapjes naar Garni en Gegard hebben we gemaakt. Toeristische indrukken blijven normaal al niet lang hangen en nu biedt ons gemoed ze al helemaal geen plaats. Liever zitten we achter de computer. Om brieven te schrijven en het nieuws te beluisteren.
Het nieuws luidt dat ons leger verslagen zal worden, zo lijkt het. Niet echt iets om je over te verheugen, maar een overwinning zou nog veel verschrikkelijker zijn. Al in de eerste dagen van de oorlog kreeg je het gevoel dat het zou mislukken en dat gevoel is alleen maar sterker geworden. Omdat de kracht van het Russische leger duidelijk overschat werd, maar ook omdat het beeld dat de propaganda van de militair geschapen had (zeg maar dat van de ‘beleefde groene mannetjes’ uit de tijd van de Kriminvasie) overduidelijk niet beantwoordde aan de waarheid. Niet alleen deed dat beeld geen recht aan de werkelijkheid, maar ook niet aan wat de Russische literatuur, militaire liederen en Sovjetfilms vertellen over de militair. Met zijn inadequate uitrusting, maar ook met zijn specifieke humor en filosofie, de soldaat die voor de jongetjes met een mes fluitjes snijdt. Hij is niet zozeer moedig, als wel menselijk: ‘Daar stond hij in zijn met grote bloedvlekken besmeurde matrozenhemd’, zoals het Sovjetlied gaat.
Die ‘beleefde mannetjes’ zijn daarentegen volledig kil, zelfvoldaan, met een zwarte lap voor de mond en kin, een radiozender op de rug en een vuurwerper van het laatste model voor zijn borst en onder zijn velduniform vast nog een airco. Hij wordt niet gekweld door honger en dorst en heeft geen vrouwen nodig. Hij heeft niemand nodig. Als hij de opdracht daartoe krijgt, dan vernietigt hij met de beweging van zijn arm een hele stad. Voor onze ogen speelt zich een parodie af. Een schietspel op de computer of een goedkope Hollywoodfilm, maar het volk, met aan het hoofd de opperbevelhebber, geloofde erin.
Nu ik erover nadenk: de huidige oorlog is ook een ernstige klap voor Overwinningsdag, de belangrijkste Russische feestdag. Kinderen en kleinkinderen en veteranen schrijven: het is goed dat vader of opa dit niet meer hoeft mee te maken. Liedjes uit de oorlogsjaren zingen is onmogelijk geworden.
Hoe warm het in Jerevan ook mag zijn, het wordt tijd om ook hiervandaan te vertrekken.
‘Barev dzez’ (goeiedag) zeg je tegen de douanier.
Die zit je een hele tijd onvriendelijk uit te vragen waarom je naar Duitsland vliegt. Met een loep checkt hij het paspoort en hij eist dat je je retourticket toont. Ze werken hier nauw samen met de Russische geheime dienst, het is er bijna een onderafdeling van.
Maar dan laat de douanier je eindelijk gaan en neem je plaats in het vliegtuig Jerevan-Frankfurt. Je rilt en je schaamt je, maar je voelt je ook bevrijd. Het voelt kil omdat je in een tijd leeft waarin geschiedenis geschreven wordt, maar ook omdat alles wat je doet of zegt onmiddellijk gevolgen kan hebben. Je schaamt je juist omdat je je bevrijd voelt. Net als met de kerstkalkoen: hoe kan je ervan genieten als anderen er geen hebben?
3.
Het vliegtuig vliegt boven Duitsland en op het schermpje zie je de namen van Duitse steden. Ik herinner me mijn studietijd: op de medische faculteit kregen we militaire lessen, het was het eerste of tweede jaar. De docent, een majoor, trok een kist met het opschrift ‘staatsgeheim’ open en haalde er een kaart van Europa uit, waarop we de positie van de troepen moesten aangeven. De vijand zat in Düsseldorf en ons leger in, laten we zeggen, Koblenz. De vijand valt onze posities aan met een atoomwapen van een bepaalde categorie. Wij moesten uitrekenen hoeveel bedden, hospitalen en artsen er nodig waren. Maar wat deden wij überhaupt in Koblenz? Niemand die op het idee kwam om dat te vragen. En met welk doel zou de vijand een atoombom op zijn eigen grondgebied gooien? Dat is toch niet serieus te nemen?
Zo werden wij van jongs af aan voorbereid op misdadig gedrag. In een kinderliedje dat iedereen kent klinkt het: ‘Hebben wij misschien per ongeluk de mensen pijn gedaan/ Over een paar jaar is dat wel weer vergeten.’ Zo van, jongens, tob nu maar niet te veel, berouw en wroeging hoeven wij niet te hebben. Onbeschaamden hebben eenderde van de wereld. Dus schamen wij ons nergens voor. Wij zijn Russen, God is met ons. En zo krijg je dat een virtuoze pianist, Boris Berezovski, op tv verklaart: ‘Ik ben een musicus, softe sector enzo… Natuurlijk vinden we het wel sneu voor ze… Maar waarom omsingelen we ze niet gewoon en sluiten de elektriciteit af?’ Vanaf dat moment is hij een oorlogsmisdadiger. En dat verlegen glimlachje van hem (‘softe sector enzo’) doet onvermijdelijk denken aan de held uit de film Brat (‘Broer’), die een massa mensen vermoordt maar daarbij de aardige en charmante jongen blijft die hij was. Je krijgt evenwel de indruk dat zelfs bij mensen die oprecht van Russische cultuur houden, die liefde langzamerhand bekoelt.
Van allerlei kanten klinken verontruste stemmen: ‘Heb je het al gehoord? In Polen hebben ze Boris Godoenov gecanceld! Die verontrusting doet ongepast aan, zeker zolang er raketten inslaan. Poesjkin en Gogol, Tsjechov en Tolstoj kunnen wel tegen een stootje en ook wij redden het wel, hoe dan ook. Maar dat Oekraïense schrijvers niet willen deelnemen aan evenementen waar ook Russen zijn, welke politieke overtuigingen die ook mogen hebben, is wel te begrijpen. Je bent immers niet naar Marioepol of Kyiv, maar naar Armenië en Duitsland vertrokken.
Een formulier. Aangekomen bij het punt ‘nationaliteit’ dien je een keus uit een lijst te maken. Albanië, Algerije, Andorra… Het is heel verleidelijk om Andorra of Gabon uit te kiezen, maar nee, je scrollt verder, tot Rusland. Wen er maar vast aan dat je nu tot in lengte van dagen preken zult moeten aanhoren, of je Rus bent of niet, dat doet er niet toe. Er zijn ook heel veel goede Russen. Zie het maar als compensatie voor het plezier Poesjkin of Gogol in het origineel te kunnen lezen.
‘Jullie zijn nu net als die Duitsers die tegen de nazi’s waren en buiten Duitsland woonden, met een Duits paspoort op zak. Die werden ook als burger van een vijandelijk land beschouwd’, zegt een Duitse vrouw, directeur van een groot cultureel instituut.
Een interview voor een Belgische krant. De correspondent die het interview afneemt, heeft zich overduidelijk niet voorbereid. Hij weet bijvoorbeeld niet dat Oekraïne onderdeel van de Sovjet-Unie was en herhaalt enkele malen dezelfde vragen: dus, met andere woorden, u bent tegen deze oorlog? Je staat op springen om hem scherp van repliek te dienen. Rustig aan, jongen, herpak je jezelf. Je kunt maar beter dimmen.
‘You’ll be back in Tarusa some day and that will be a glorious homecoming!’, schrijft een aardige Amerikaanse vriend. Wat het ook gaat worden, ik hoef niet op een triomftocht te rekenen. Als die terugkeer werkelijk plaats gaat vinden, dan wordt het wel een compleet roemloze terugkeer. Ook daar zijn films over: Berlijn in oktober 1945, een jonge Duitser komt schuldig lachend aan uit Amerika om het Vaterland te helpen, maar het loopt tragisch af. De toekomst is trouwens onvoorspelbaarder dan ooit tevoren. Ik kan me een dergelijke catastrofe niet heugen en een zeker fatalisme is onvermijdelijk, heilzaam zelfs.
Een van de vreemde aspecten van de emigratie nu is de mogelijkheid – niet voor iedereen, maar wel voor de meesten – om op ieder moment terug te keren naar de plaats die we net als vroeger ‘thuis’ noemen. Je kunt omkijken zonder in een zoutpilaar te veranderen. Nee, laat ik maar niet aan een terugkeer denken, zo meteen loop ik nog het risico in zo’n potsierlijk type te veranderen dat honderd jaar geleden voorkwam, zo’n oude emigrant in de cafés van Parijs, Berlijn en Praag, discussiërend over die vervloekte bolsjewieken en een spoedige terugkeer van de Romanovs op hun troon. Waar je bed staat, daar ben je thuis. Zo’n instelling leek mij altijd heel aantrekkelijk. Het zelf in de praktijk brengen bleek eenvoudiger dan ik had gedacht.
Ik droom van vrediger tijden, van het huis in Taroesa waar de sering al is uitgelopen, en word langzaam wakker. Ik zou nog heel even kunnen blijven hangen in die gelukzalige droom, hem nog even vasthouden. Je bent nog waar je zo-even was, maar dan open je je ogen en de realiteit, de werkelijkheid omvat je in al zijn verschrikking. Binnenkort is het alweer twee maanden sinds de oorlog begon. Iemand wiens been is geamputeerd kan dromen dat hij voetbalt, des te verschrikkelijker is het moment van zijn ontwaken. Ik heb dat in mijn leven al een paar keer meegemaakt, het sterkst na de dood van mijn vader. Maar toen was het een persoonlijke aangelegenheid die alleen mijzelf aanging, ik denk dat iedere Rus wiens ziel nog leeft nu zulke gevoelens ervaart. En zo vraag je je noodgedwongen iedere ochtend weer af waarom je eigenlijk wakker geworden bent.
Uit het Russisch vertaald door Yolanda Bloemen en Seijo Epema.
Wie is Maxim Osipov?
Maxim Osipov (Moskou, 1963) is schrijver en cardioloog, en won in Rusland verscheidene literaire prijzen. Van zijn hand verschenen meerdere bundels met verhalen die zowel in eigen land als daarbuiten veel aandacht kregen. Met De wereld is niet stuk te krijgen publiceerde Van Oorschot de eerste Nederlandse vertaling van zijn werk. Eind dit jaar of begin volgend jaar verschijnt bij dezelfde uitgeverij een nieuwe verhalenbundel van hem. In maart 2022, kort na de invasie van Rusland in Oekraïne, verliet Osipov Rusland. Vanaf september is hij gastschrijver aan de Universiteit Leiden.