Kertész vond Auschwitz alleen op literaire wijze voorstelbaar
De Hongaarse schrijver en Nobelprijswinnaar Imre Kertész is op 86-jarige leeftijd overleden. Zijn ervaringen tijdens de holocaust waren bepalend voor zijn literaire carrière.
Drieënhalf jaar geleden beschouwde de Hongaarse schrijver en Nobelprijswinaar Imre Kertész zijn werk als afgesloten. Geplaagd door de ziekte van Parkinson arriveerde hij in een rolstoel bij de Akademie der Künste in Berlijn, om bij leven reeds zijn nalatenschap over te dragen.
Sinds 2000 woonde hij in de Duitse hoofdstad, waar hij liever verbleef dan in Boedapest, de stad van zijn jeugd waar het antisemitisme nooit was verdwenen, en waar zijn boeken na verschijnen jarenlang op stilte werden onthaald, een sadistische variant van censuur die in de communistische dictatuur gebruik was.
Veertig jaar lang kon Kertész niet aan een paspoort komen. Zijn uiteindelijke verhuizing naar Berlijn- 'Europees, liberaal, een stad met veel geduld, ik spreek de taal, en hier wordt de herinnering aan de holocaust niet weggemoffeld'- noemde hij een kwestie van psychohygiëne.
Donderdag is de schrijver overleden, 86 jaar oud. Zijn beroemdste roman, Onbepaald door het lot (1975), kostte hem tien jaar. Het verhaal van de optimistische Hongaars-Joodse György Köves (14) die in 1944 naar de concentratiekampen Auschwitz en daarna Buchenwald wordt gedeporteerd, en die na zijn bevrijding als 16-jarige terugkeert in de kilte in Boedapest, was het zijne.
Interview
'Mijn blik op Auschwitz wordt steeds wijder', aldus Imre Kertész in 2004 tegen de Volkskrant. Lees hier het gesprek met de Nobelprijswinnaar.
Auschwitz
Het concentratiekamp is alleen voorstelbaar als literaire verbeelding, schreef hij in Dagboek van een galeislaaf (1992), niet als werkelijkheid. Ook niet als je zelf in zo'n kamp zit; dan helemaal niet. Dit lichtte hij in 2004 toe in een Volkskrant-interview: 'Over Auschwitz kun je niet schrijven- tenzij op een literaire manier. Zonder techniek, met alleen een vloed aan gruweldaden, zou de lezer het boek tegen de muur gooien.
Onbepaald door het lot is een negatieve Bildungsroman: niet over hoe een mens zich opbouwt, maar hoe een mens zich afbouwt. De hoofdpersoon is een kind, naïef, hij weet niet wat hij tegemoet gaat. Maar ik wilde geen goedkope tranen bij de lezer opwekken. Mijn doel was niet een autobiografie, maar laten zien dat een mens in een dictatuur infantiel wordt, niet vrij is om te kiezen, onderworpen aan de beslissingen van anderen.'
Na de Hongaarse opstand van 1956 verlangde het regime operettes en kluchten. Om in zijn onderhoud te voorzien moest ook Kertész zich zetten aan die 'scheissliche, witzige, dumme Komödien'.
Oeuvre
De ene helft van het jaar schreef hij die vervloekte kluchten en leerde en passant dialogen schrijven, om de tweede helft aan eigen werk te kunnen besteden. Zo ontstond het oeuvre, dat bestaat uit romans, novellen en beschouwingen, met een steeds wijder perspectief op Auschwitz: Het fiasco (1988) gaat over de schrijver ten tijde van de Koude Oorlog, Kaddisj voor een niet geboren kind (1990) is het gebed van een schrijver die zijn werk en leven ziet als het delven van een graf waaraan anderen, die boven de wolken wonen, mee delven.
In het late Liquidatie (2004) schreef hij over tweede generatie. De holocaust terughalen is onmogelijk, ondervond Kertész, maar in literatuur is die radeloosheid vorm te geven. 'Zodat er toch hoop blijft bestaan.'
De erkenning, met de Nobelprijs in 2002 als climax, kwam nadat ze decennia was uitgebleven. Kertész, twaalf jaar geleden: 'Ik heb me overeind gehouden met de gedachte dat de wereld waarin ik leefde niet normaal was. En wat niet normaal is, moet eens ophouden. Dat duurde alleen erg lang. Ik kon het uithouden doordat ik geen familie had om te onderhouden en geen behoefte aan een Trabant. Liever dan over lijden praat ik over de vreugde: dat ik ondanks alles heb kunnen schrijven.'
Luchtige verteltoon
In die woorden klonk iets door van György Köves uit Onbepaald door het lot, de veertienjarige die in het inferno zijn luchtige verteltoon behoudt. Dat is zijn lijfsbehoud, en het maakt de roman welhaast onverdraaglijk ontroerend, tot en met de slotwoorden: 'Zelfs daarginds, bij de schoorstenen van Auschwitz, was er, als de kwellingen aflieten, iets geweest wat je met geluk zou kunnen vergelijken.
Iedereen had het over ontberingen en 'gruwelen', maar die kleine gelukservaringen waren het belangrijkste geweest. Ja, als ze me weer van die vragen stelden, zou ik daarover vertellen, over het geluk dat je in een concentratiekamp kunt ervaren. Als ze er ooit nog naar zouden vragen, en ik dat geluk dan nog niet vergeten was.'