Joyland
In zijn beste vorm staat Stephen King boven alle genres: hij bouwt magnifiek spanning op, je gelóóft hem. Maar Joyland blijft slappe pulp
'Het ding dat onder mijn bed ligt te wachten tot het me bij mijn enkels kan grijpen bestaat niet echt. Dat wéét ik. En ik weet ook dat het mijn enkels niet kan grijpen, als ik mijn voeten maar zorgvuldig onder de dekens houd.' Aldus Stephen King, en zo is het.
'Stephen King? Hè nee, ik houd niet van horror', is in weldenkende kringen het gangbare adagium, vooral onder mensen die nog nooit iets van hem hebben gelezen. Maar King is geen horror, althans, geen klassieke horror. Het genre beweegt zich in een breed spectrum tussen suspense, sciencefiction, fantasy, horror en post-apocalyptische strijd-tussen-goed-en-kwaad, op zich allemaal genres waar de ware literatuurliefhebber de neus voor optrekt, en terecht.
Maar King staat op een ongrijpbare manier ook bóven die genres. Je gelóóft hem. Zijn sfeertekeningen zijn treffend en beeldend, op het fotografische af. Zijn helden zijn antihelden, beschadigde, ontgoochelde mensen van opvallend uiteenlopend pluimage; of dat nu een alcoholische schrijver is, of een mislukte popster, of een dik 11-jarig jongetje, of een vrouw die haar man heeft vermoord, het zijn altijd levensechte mensen met wie je je als lezer en gewone sukkel moeiteloos kunt identificeren. Die personages maken vaak in de loop van het verhaal een belangrijke ontwikkeling door, een coming of age, waardoor de verder soms oppervlakkige plot een extra laag krijgt. Dat doet King heel knap.
Je zou hem daarom bijna zijn minpunten vergeven. Die frequente noodgrepen naar bizarre dei ex machina bijvoorbeeld. Zo weergaloos als hij is in de opbouw van spanning, zo teleurstellend is hij vaak als de monsters daadwerkelijk uit de kast komen. Sorry hoor, maar Het Kwaad verbeelden als een reusachtige spin? Kom op, Steve, dat is gewoon flauw.
Ook krijg je als Kinglezer nogal eens een boven- of buitennatuurlijke premisse te slikken. Daar moet je tegen kunnen. Wie al harde bezwaren heeft tegen vage religieuzigheden als 'er is meer tussen hemel en aarde' kan beter helemáál afzien van King, maar ook voor de liefhebber zijn vondsten als een van de duivel bezeten frisdrankautomaat, malafide aliens in de menselijke endeldarm ('shit weasels'), of een betoverd schilderij als de poort naar een onderwereld vol vergezochte mythologietjes soms te veel van het goede. In der Beschränkung zeigt sich erst der Meister, en aan Beschränkung ontbrak het King nogal eens, vooral in zijn van drank en drugs vergeven periode. Een van zijn slechtste boeken, The Tommyknockers, schreef hij dan ook naar eigen zeggen met een hartslag van 130 en watjes in zijn neus tegen het door de coke veroorzaakte bloeden : voorwaar geen omstandigheden waarin een doorwrocht plot en gedoseerde spanningsopbouw tot beschaafd wasdom kunnen komen.
Kings betere werken zijn die waar hij zich op het gebied van ingrepen als telepathie, telekinese met óf zonder vlammenwerper, voorspellende dromen, klopgeesten, spookhuizen en dergelijke een beetje in bedwang weet te houden. Onlangs bijvoorbeeld nog met het echt best fijne (zij het te lange) 22-11-1963, een historisch zeer goed geïnformeerde pil over de mogelijke gang van zaken rond de moord op Kennedy. Zeker, het is een klassieke 'What if...?', een genre waar literatuurkenners tégen horen te zijn, maar als Philip Roth het doet (The Plot Against America) hoor je tenslotte ook niemand klagen.
De nieuwste King, Joyland, krijgt extra belangstelling omdat King, toch geen tegenstander van e-books, van dit boek uitsluitend een papieren versie sanctioneerde. 'De fans moeten maar weer eens de boekhandel in', aldus King. Voor de kleine Nederlandse markt, met zijn relatief geringe aandeel e-lezers, maakt dat niet veel uit, maar in Amerika kunnen zulke fratsen behoorlijk schelen in de verkoopcijfers.
Nou ja, King heeft natuurlijk na die tientallen megasellers geld zat, en hoeft om den brode al lang niet meer te schrijven. De vraag is daarom vooral: is het de moeite waard, dat Joylan
d? King liet het voor de verandering uitbrengen bij Hard Case Crime, een uitgeverij van pulpmisdaadromans, en dat kun je aan de Amerikaanse cover goed zien. Feestelijke retro-pulp; een van alle juiste curves voorziene roodharige pin-up met angstig wijd opengesperde ogen en mond, een ouderwets fototoestel in haar hand en op de achtergrond een verlicht pretpark bij nacht, alles in zachtgloeiende kleuren.
Tot dusver niets aan de hand, maar de inhoud is helaas óók pulp. Een ordinaire whodunit, waarin de ongetwijfeld bedoelde knipoog ver te zoeken is en waar de versleten spooktoestanden niets aan toevoegen. Zeker, een tweederangspretpark aan het eind van de zomer in de vroege jaren zeventig is een mooie setting, de hoofdpersoon - een werkstudent in de naweeën van een ongelukkige liefde - is best sympathiek. Maar de rest van de klassieke pulpingrediënten (een onopgeloste moord op een onschuldig jong meisje, een doodziek maar dapper kind met een beeldschone, droevige moeder, een waarzegster/zigeunerin met bijpassend accent, een held tegen wil en dank als protagonist en een intens wrede psychopaat als antagonist) zijn alleen te verteren als je er een nieuwe, onverwachte draai aan geeft.
Dat heeft King hier niet gedaan. Het verhaal, dat min of meer veelbelovend begint, ontwikkelt zich slap, de personages zijn vlak, de dialogen onecht, de ontknoping ongeloofwaardig, en die schaamteloos sentimentele symboliek van dat gedoe met die vlieger is werkelijk niet te harden.
Nou ja, je leest het wel uit, als je echt niks beters te doen hebt. Maar daar is dan ook alles mee gezegd.