Jaarboek
De ondergang van het boek in zijn huidige verschijningsvorm mag dan nabij zijn volgens kersvers hoogleraar Willem Velthoven, in 1997 nog spendeerden de Nederlanders 40,2 miljoen gulden aan boeken....
In haar bijdrage aan het Jaarboek voor Nederlandse boekgeschiedenis 1999 vraagt onderzoekster Nel van Dijk zich af of al die gekochte boeken ook gelezen worden. Het antwoord op die vraag durft zij niet te geven, al is inmiddels wel gebleken dat mensen nog slechts 11 procent van hun vrije tijd aan lezen besteden. Zestig jaar geleden was dat nog ruim 25 procent, dezelfde hoeveelheid tijd die vandaag voor de televisie wordt doorgebracht.
Van Dijk: 'Het is (. . .) niet terecht de televisie als grote boosdoener te zien voor de 'verloren leestijd'. Mensen hebben tegenwoordig 'complexe en belastende dagtaken': ze werken, studeren, zorgen, sporten, en gaan uit, ze vinden kortom minder rust om te lezen.'
Een wat merkwaardige opsomming voor wie even terugdenkt aan de generaties van vóór 1950 die de genoemde activiteiten eveneens, zelfs deels in sterkere mate, beoefenden en niettemin regelmatig toekwamen aan het lezen van een boek. De wetenschap gooit het vooralsnog op een vorm van rusteloosheid, maar gevreesd moet worden dat de mensensoort die de uitgever Wouter van Oorschot ooit minder prudent omschreef met 'leeghoofden', gestaag in omvang toeneemt.
Om het (nog) lezende publiek te verleiden doen literaire uitgevers er alles aan om hun (top)auteurs onder de aandacht te brengen: dag- en weekbladcritici worden bestookt, in de boekhandel krijgt het boek een opvallende plek, de auteur gaat op signeringstournee en verschijnt in het beste geval met zijn hoofd op de televisie. Een nieuw boek van Palmen of Voskuil haalt zelfs het NOS Journaal.
Van Dijk beschrijft een van de eerste naoorlogse hypes die zich rond een boek afspeelden. Een boek waarbij de auteur zelf onmiskenbaar een promotionele rol speelde: het in 1964 verschenen Ik Jan Cremer. De overigens voortreffelijke ontwerper van De Bezige Bij werd door Jan Cremer terzijde geschoven; op het omslag van de Literaire Reuzenpocket (nummer 64) zette Cremer een foto van zichzelf in spijkerpak, zittend op een Harley Davidson; op het achterplat kijkt de auteur ons aan vanuit een Mercedes-sportwagen. De typografie is eveneens afwijkend: de titel van het boek staat linksonder op de cover in paarse letters, een auteursnaam ontbreekt, terwijl linksboven in een rode belettering brutaalweg wordt gemeld dat we hier te doen hebben met 'n onverbiddelijke bestseller'.
En dat werd het: na een jaar waren er 180 duizend exemplaren verkocht; de opeenvolgende drukken werden steeds op de cover 'gestempeld'. Sinds 1964 heeft Ik Jan Cremer 47 drukken beleefd, mede door de wijze waarop de schrijver het boek en zijn eigen persoon wist te profileren.
Ook het Jaarboek voor Nederlandse boekgeschiedenis (Nederlandse Boekhistorische Vereniging; fl. 60,-) haakt aan bij de millenniumwisseling en poogt liefst elf eeuwen boekcultuur in beeld te brengen, waarbij de elfde eeuw staat voor de eenentwintigste. Noodgedwongen moeten de diverse auteurs zich beperken tot één werk dat zij als maatgevend voor een eeuw beschouwen, Zoals: het kapittelboek van de Utrechtse Mariakerk, een van de weinige Noord-Nederlandse handschriften uit de twaalfde eeuw; het chirurgijnsboek van Jan van Aalter uit de veertiende eeuw met zijn prachtige schrift en toegankelijke lay-out; Discours de la méthode van Descartes, dat wordt beschouwd als het meest invloedrijke werk dat in de zeventiende eeuw in Nederland werd gedrukt.