Ingenieus raderwerkje lijkt slapstick
De nieuwe roman van Jean Echenoz (1947), De spionne, is totaal anders dan de romans die hij de afgelopen tijd schreef: drie biopics over Maurice Ravel, Emil Zátopek en Nikola Tesla, en 14 over een soldaat in WOI. Dit is meer een light versie van Les grandes blondes, zijn grote pastiche op de spionageroman uit 1995.
De spionne bevat alles wat zo'n roman moet bevatten: achtervolgingen, ingenieuze plotwendingen, seks, een ontvoering compleet met afgehakt en opgestuurd vingerkootje en de ultieme vijand in de vorm van Noord-Korea. Maar dankzij de nonchalante stijl en de karikaturale uitwerking van de personages heeft dit boek meer weg van slapstick. De 68-jarige generaal Bourgeaud, die puur 'om zijn handigheid niet kwijt te raken' voor de Franse inlichtingendienst af en toe wat operaties op touw zet, heeft altijd een Panter cigarillo binnen handbereik. Zijn ondergeschikte Jean Objat, met mysterieuze glimlach, moet hem een vrouw leveren die als spionne naar Noord-Korea gaat. Objat werkt met een duo dat doet denken aan Laurel en Hardy, de mannen die het vuile werk moeten opknappen: het ontvoeren van de mooie Constance, de voormalige zangeres zonder enig benul van wat dan ook.
De alwetende verteller dringt zich herhaaldelijk op aan de lezer. Onwaarschijnlijkheden ruimt hij uit de weg met opmerkingen als 'wat ons goed uitkomt' of 'ik kan ook niet helpen dat het allemaal zo is gebeurd'. Hiermee schiet Echenoz gaten in zijn plot, maar omdat dat evengoed als een ingenieus raderwerkje in elkaar zit, maakt dat niets uit. Het loopt niet best af, maar net als in een echte thriller-recensie gaan we geen spoilers weggeven. Gewoon lezen en genieten van het plezier en de schijnbare gemakzucht waarmee Echenoz alles uit zijn mouw lijkt te schudden.
De spionne
(fictie) - Jean Echenoz
Uit het Frans vertaald door Reintje Ghoos en Jan Pieter van der Sterre
De Geus; 284 pagina's; euro 18,99