Indiaan blijft een tragische held
Sioux-opperhoofd Rode Havik staart weemoedig in de verte, terwijl zijn witte paard uit de enige waterpoel op de weidse vlakte drinkt....
De indianen die Edward S. Curtis rond 1910 fotografeerde, ogen zoals je zou willen dat ze eruit zagen. In het Fotomuseum Den Haag hangen ongeveer 120 van zijn indianenfoto's, in de meest romantische traditie: rijen indringende ogen, brede jukbeenderen en trotse neuzen van mannen die Slow Bull heten, Red Cloud of Bear's Belly, zonder uitzondering mannen bij wie diep inzicht vermoed kan worden, onbevlekt door het cynische moderne leven.
Dat Edward S. Curtis (1868-1952) de werkelijkheid echter stevig manipuleerde, is inmiddels de vraag niet meer. Curtis begon te fotograferen toen de oorspronkelijke bevolking van Amerika na de grote slag bij Wounded Knee (1890) definitief in de marge werd gedrukt. Curtis was een eenvoudig portretfotograaf die gegrepen werd door die typisch 19de-eeuwse ontdekkingsdrift naar de 'nobele wilde', zoals Europese antropologen richting Afrika en Azië waren gezwermd.
Hij was daarmee één van de eerste Amerikaanse fotografen die de eigen bossen en bergen in trok om de rap verdwijnende indiaanse cultuur vast te leggen. Vijfentwintig jaar deed hij er over, maar had toen wel 40 duizend foto's van wat hij de 'sacred legacy' noemde. Hij verwerkte ze in twintig delen antropologische fotowerk The North American Indian.
Curtis stierf vergeten, maar hij werd in de jaren zeventig herontdekt als chroniqueur van het oorspronkelijke Amerika. Vanaf die tijd werd hij echter ook heftig bekritiseerd als overdreven romanticus. En inderdaad: bitterheid, uitbuiting en invloeden van buitenaf zijn hier niet te zien. Curtis ensceneerde, compleet met kostuums die al lang niet meer gedragen werden. Hij zette de oorspronkelijke Amerikanen neer als tragische helden in softlight, precies zoals het publiek dat toen graag zag, met de dubbelzinnige houding van de schuldbewuste blanke die devoot gaat kijken welke paradijsvogels ze net hebben verdreven.
Is manipulatie erg? Nee natuurlijk, dat maakt zo'n historisch fotograaf alleen maar interessanter. Curtis' methode was niet journalistiek – zoals dat in die tijd opkwam – maar esthetisch. Hij wilde foto's maken alsof het schilderkunstwas. En de dramatiserende eigenschappen van de fotografie rond 1910 waren daar prima geschikt voor: sterke contrasten, goudbruine gloed en dromerig ijl licht.
Nederland is geen Amerika, dus de discussie of hij recht doet aan de 'native Americans' speelt hier niet. Het fotomuseum heeft echter wel erg gekozen voor de neutrale kunstopstelling. Hoe Curtis' fotografie is veranderd in al die jaren, wat hij wilde met bepaalde rituelen, wat zijn doel was, maatschappelijk of commercieel, is hier minder van belang dan het wegzinken in vergezichten.
Het is dankzij een kleine vervolgtentoonstellingover fotografe Michelle Vignes dat een extra dimensie aan Curtis' werk wordt toegevoegd. Vignes fotografeerde vanaf de jaren zeventig de benarde maatschappelijke situatie van de native Americans zoals ze toen inmiddels genoemd werden. Zij volgde hun strijd voor gelijke rechten, onder andere bij twee gewapende opstanden, één op Alcatraz, en één bij het legendarische Wounded Knee. Verbittering op de gezichten laten geen twijfel bestaan over hun lot.
Maar hoe 'realistisch' Vignes alles ook toont, op een aantal foto's is de Curtisiaanse iconografie opvallend. De indianen, hoewel nu boos en in baseball-jacks, staan nog steeds afgebeeld in nadenkende pose, in uitgestrekte velden, en hun strijd tegen de onderdrukking oogt nog even heroi¿sch.
Je zou bijna zeggen: zelfs in de latere journalistieke fotografie is de nawerking van Curtis' enscenering te zien. En dat is ook precies waarom je Curtis' foto's niet als cliché kan afdoen. Hun dramatische kwaliteit is uiterst effectief. Curtis schiep niets minder dan zeer sterke staaltjes culturele beeldvorming. Ze laten zien hoe groot de invloed van fotografie kan zijn. Of de conscientieuze antropologen dat nu willen of niet.