Ons koloniale verledenAflevering 36
In dit borduurwerk is de drang naar vrijheid misschien wel drievoudig aanwezig
Achter een ogenschijnlijk lieflijk borduurwerk uit de 18de eeuw gaat een filosofisch debat schuil over de vrijheid van de mens. Het toont hoe vrouwen in Nederland geïnspireerd waren door de Franse revolutie en zich uitspraken tegen hun eigen onderdrukking en die van tot slaaf gemaakten in de koloniën.
‘’k Brei de Beemster aan elkander... Nu voor den een dan voor den ander’, verzuchtte Betje Wolff in 1778 in een lange brief op rijm aan Aagje Deken. Wolff beklaagde zich over de positie van de vrouw in Nederland. Vrouwen mochten zich niet met de politiek bemoeien en geen lid zijn van geleerde genootschappen. In de betere kringen was hun plaats thuis.
Binnen die benauwde context is het borduurwerk uit 1794 van de Arnhemse Louise van Ommeren-Hengevelt een topstuk. Het verbeeldt het perspectief van een vrouw op de heftige politieke en intellectuele discussies uit de Franse Revolutietijd over vrijheid, gelijkheid en broederschap. De tekst onder het borduurwerk gaat over slavernij en concludeert ‘...laten wij dit Muisje vrij’. Welk muisje moet bevrijd? Vrije vrouwen, vrije opvoeding, het einde aan slavernij? Het zou goed kunnen dat het borduurwerk over alle drie tegelijk gaat.
Knechtschap en slavernij
Zittend aan de tafel herkennen we in de geborduurde voorstelling de Franse filosoof Jean-Jacques Rousseau. De beroemde openingszin van zijn traktaat Het maatschappelijk verdrag (Du contrat social) uit 1762 luidt: ‘De mens wordt vrij geboren, en overal ligt hij in ketenen.’ Eerder al, in 1755, schreef hij een verhandeling over de oorsprong van de ongelijkheid onder de mensen. Het Muisje slaat misschien op een passage daarin over knechtschap en slavernij en ‘hoe dieren die in vrijheid geboren zijn en hun gevangenschap verafschuwen, hun kop stukslaan tegen de tralies van hun gevangenis’. Elders in die tekst constateerde hij dat indien het kind van een slaaf als slaaf wordt geboren, een mens dus niet als mens geboren wordt. Maar dat was onmogelijk.
Met Rousseau aan tafel spreekt de middelste vrouw. Mogelijk verbeeldt zij de vriendin en stadgenoot van Louise van Ommeren-Hengevelt, Elisabeth Post. Net als Wolff was ook Post schrijver. Zij sprak zich uit tegen slavernij in Reinhart, een roman in brieven tussen een plantage- en slavenhouder in de Nederlandse kolonie Demerary (tegenwoordig Guyana) en zijn kritisch-filosofische vriend in Nederland.
Het geborduurde jongetje, ten slotte, zou ‘Emile’ kunnen zijn, naar Rousseaus gelijknamige verhandeling over de opvoeding uit 1762. We zien deze Emile in een vergelijkbare opstelling terug in het kijkkastje in het museum van de Franse Revolutie (circa 1790). Een klein wit jongetje zit naast Rousseau, die in gesprek is met zijn Franse collega en criticus Voltaire en de Amerikaan Benjamin Franklin. Naast Franklin zit een klein zwart meisje. Net als het witte jongetje is zij vrij geboren.
Benjamin Franklin was een van de auteurs van de Amerikaanse onafhankelijkheidsverklaring, en op latere leeftijd was hij voorzitter van de Pennsylvania Society for Promoting the Abolition of Slavery. Betje Wolff was vol lof over dit ‘Pensilvanië’ van de Quakers ‘...waar geen slaaf zijn lot beschreyt...’. Ook vertaalde zij het anti-slavernijbetoog van de uit Lyon afkomstige predikant Benjamin-Sigismond Frossard uit 1789 in het Nederlands. De ondertitel meldde voorzichtigheidshalve dat het ging om het aantonen van de onwettigheid van slavernij ‘zonder de coloniën of de colonisten te benadeelen’.
De voorzichtigheid uit die ondertitel van Frossard voerde in Nederland de boventoon in het debat over natuur, gelijkheid en maatschappelijke ordening in die revolutiejaren. Zo betoogde de voor zijn tijd radicale koloniale criticus Dirk van Hogendorp in 1799 weliswaar op filosofische gronden dat ‘alle menschen uit de natuur’ een onbetwistbaar recht hebben op ‘Staatkundige Vrijheid’. Maar daar waren ze in de Oost nog niet aan toe. Vanuit een typisch mannelijk perspectief verklaarde hij bovendien over die regio dat ‘als er geen slaaven meer waren, zoude men vrije lieden genoeg onder de Inlanders van alle soorten vinden, om in de huizen der Europeeërs te dienen’. Wat dat ‘dienen’ dan inhield, van gedwongen arbeid tot seksuele slavernij en het zorgen voor nageslacht, legde hij wijselijk niet uit.
Voorzichtig was Van Hogendorp ten slotte ook in zijn pleidooi om de slavernij niet onmiddellijk af te schaffen: ‘dit zoude onvoorzichtig, onbillijk en nadeelig, zoo voor het algemeen, als voor de meesters, en voor de slaaven zelve, wezen’. Wat hem betreft was er nog twintig jaar nodig. Het werden er ruim tachtig.
Geborduurde vrijheidsdrang
De geringe bewegingsvrijheid voor vrouwen in het Nederlandse publieke debat kan mede verklaren waarom de afschaffing van slavenhandel en slavernij rond 1800 niet aan de orde was. Betje Wolff zweeg over haar rol als vertaler van Frossards anti-slavernijbetoog. Net als Elisabeth Post schreef ze binnen de marges die hun als vrouw waren toegestaan: huiselijk (Sara Burgerhart), niet politiek. De vrijheidsdrang van vrouwen zoals verbeeld op het pamflet uit 1787 voor de vrijheid van drukpers vormde misschien ook de kernboodschap van de bordurende Louise van Ommeren-Hengevelt.
Jacobus Buys maakte bovenstaande tekening voor het pamflet met de strijdbare vrouwen. Ook illustreerde hij het waargebeurde verhaal van Inkle en Yariko uit 1781. Het gaat over wat de Caribische schrijver en politicus Aimé Césaire ‘de verdinglijking’ van een vrouw noemde. Inkle was een voor de kust van Amerika gestrande koloniale handelaar, die gered werd door Yariko. Ze kregen een relatie en Yariko reisde met Inkle mee terug naar Londen. Maar onderweg op Barbados aangekomen, besloot Inkle haar te verkopen. Dat moment zien we op de prent.
...Schoon ’t Meisje hem omhelst, hem smeekend’ valt te voet,
Schoon ’t vleit en weent en kermt, niets buigt zyn vrek gemoed.
My, daar ik zwanger ben... my! ...vaart zy voort met klaagen,
Beweegt hem zulks? Ja om haar hooger op te jaagen.
Nog drie pond meer! ...Welaan, riept Inkle, ik laat ze u zo!
Daar, Koopman, hebt gy ’t wyf! Zy heet Yariko.
Susan Legêne (1955) is hoogleraar politieke geschiedenis en decaan van de faculteit der geesteswetenschappen van de Vrije Universiteit Amsterdam. Legêne publiceerde tal van lezingen en artikelen, onder meer op het raakvlak van (koloniale) geschiedenis en museologie. Tot 2008 was Legêne verbonden aan het Koninklijk Instituut voor de Tropen, sinds 1997 als hoofd museale zaken van het Tropenmuseum.