BeschouwingNorth Sea Jazz
In de kleine zaaltjes van NSJ is nog altijd bijzondere en vernieuwende jazz te horen
Het kwintet van de New Yorkse drummer Dan Weiss verwart het publiek met wat expres lelijk lijkt.
De temperatuur in de Yenisei-zaal, een van de kleinste zaaltjes op het North Sea Jazz Festival in Rotterdam, heeft het piekpunt al zo ongeveer bereikt wanneer de New Yorkse drummer Dan Weiss en zijn kwintet zaterdag het podium op komen. Weiss, een van de beste jazzdrummers van dit moment, presenteert er zijn recentste project Starebaby.
Na een stukje piano vol tegendraadse ritmes barst Weiss’ kwintet los in een soort heavy-metalorgie, waarin vreemde soundscapes doorklinken en een Weiss die zijn drumstel dreun na dreun verkoopt. Soms lijkt het of de muzikanten bewust tegen elkaar in spelen. Het geheel leidt meteen al tot lichte verbijstering onder het publiek. Er wordt wat gegrinnikt, mensen zoeken oogcontact. Wat ís dit?
Jazz op het scherp van de snede. Wie even genoeg heeft van de gevestigde namen uit de pop-, funk-, en soulhoek, kan zich tijdens NSJ verlaten op de onderste helft van het blokkenschema. Daar staat de line-up van onder meer de Volga, Yenisei en Madeira; de kleinere podia op de tweede en derde verdieping van Ahoy, met plek voor maximaal een paar honderd man.
In deze zaaltjes kun je je laten verrassen. Van freejazz tot Latijns-Amerikaanse jazz tot fusion en alles ertussenin: de uithoeken van het jazzgenre worden er verkend. En uitgediept, zoals Weiss en zijn kameraden zaterdagmiddag doen door zichzelf toe te staan overtuigend vies, vals en schurend te spelen, en zo deuren te openen naar nieuwe klankwerelden.
Zweetdruppels tellen
Het leuke van die kleine zaaltjes is ook dat je er als publiek bovenop zit. Je kunt muzikanten de blaadjes van hun partituur horen omdraaien, ze horen overleggen tussen de nummers door, en als je een beetje vooraan zit hun zweetdruppels tellen; met je neus op de muzikale actie.
Dit is ook de plek waar aanstormend talent zijn North Sea Jazz-debuut maakt. De muzikanten van het Vuma Levin Kwintet bijvoorbeeld. Onder leiding van de gelijknamige Zuid-Afrikaanse gitarist studeerden ze tot voor kort nog aan het conservatorium van Amsterdam.
In een gedurende het hele festival tjokvolle Volga-zaal (in het gangpad zitten mensen op de grond) presenteert Levin vrijdagavond muziek waarbij hij zich had laten inspireren op de ritmes van zijn geboorteland Swaziland.
Vuma Levin Kwintet klinkt speels door de meestal opgewekte melodieën. Daaronder legt het vijftal een fijn uitgedachte verzameling ritmische motiefjes, die mooi in elkaar vallen.
Het is verfrissend te horen hoe gitarist Levin de Afrikaanse invloeden in zijn muziek combineert met gitaarklanken die je juist niét in Zuid-Afrikaanse muziek zou verwachten. Knap ook dat de gitarist zichzelf geregeld naar de achtergrond laat zakken. Meteen al wekt de gitarist sympathie door al na één nummer het publiek te bedanken voor hun keuze om naar zijn concert te komen. ‘Er is zo veel moois waar jullie ook voor hadden kunnen kiezen. Dit betekent veel voor me.’
Met die uitspraak wijst Levin onder meer op het concert dat tegelijkertijd aan de gang is, één roltrap omlaag in de Madeirazaal. Daar zijn we getuige van een eerste samenwerking tussen jazznestors Bill Frisell (gitaar) en John Surman (klarinet, saxofoon). De heren, beiden de zestig ruim gepasseerd, ontwikkelden door de jaren een volstrekt eigenzinnige speelstijl. Invoelend is daarin het kernwoord. Frisell is de grootmeester van de subtiliteit, Surman die van de lyriek.
Waarom het in de dertig jaar dat Frisell en Surman vrienden zijn nooit eerder tot een duoconcert kwam? Tja, bekent Surman het publiek halverwege de set, daar is eigenlijk geen goede reden voor de bedenken. Het publiek in de Madeirazaal mag ze daarvoor dankbaar zijn. Het lijkt alsof Frisell en Surman alles wat ze in die jaren ooit in muzikale dialoog met elkaar wilden delen, hebben opgespaard voor deze vrijdagavond.
Wonderschoon is de muzikale interactie tussen de twee, die een dikke drie kwartier haast onafgebroken en grotendeels geïmproviseerd doorstroomt. Zo eenvoudig als Surman de schijnbaar makkelijk verteerbare folky melodieën met een goudwarme toon uitbrengt, zo moeiteloos legt Frisell met zijn gitaarklanken een kabbelend beekje uit voor Surmans melodie om op te drijven.
Droogjes delen Frisell en Surman mee dat ze slechts een half uurtje in een hotelkamer hadden om dit concert voor te bereiden. Gelach in de zaal, waarmee het publiek lijkt te zeggen: jullie concert is wel het laatste dat voorbereiding vereist. Speel zoals je speelt, laat het gebeuren, wij genieten, het is prachtig.
Het siert NSJ dat het als grootste jazzfestival ter wereld ook aan dit soort grootse kleinheid een plek geeft. Dat maakt het wachten op editie 2019, zélfs voor de jazzpuristen die jaar in, jaar uit klagen dat het festival te weinig echte jazz programmeert, meer dan waard.
DE SOLO
Eric McPherson, drummer in het trio van pianist Fred Hersch, laat het publiek zaterdag op het puntje van de stoel zitten. Met zijn stokken tikt McPherson enkel op de metalen randen van zijn trommels. De plekken waar hij de randen raakt, kiest hij nauwkeurig. Het geluid klinkt als dat van klikklakkende paardenhoeven, allemaal verschillend in hoogte. Die symfonie van tikken is een lust voor het oor. Voor ruim een halve minuut is de Madeirazaal een holle, geluidloze ruimte. Naast de stokken van McPherson klinkt alleen de dof zoemende ventilatie op de achtergrond. Een joelend applaus is het eindsignaal van de tiksolo.
DE ODE
Het duo Bill Frisell (gitaar) en John Surman (saxofoon/klarinet) eindigt zijn optreden vrijdag met het melancholische stuk It Should Have Happened A Long Time Ago. De twee dragen het stuk op aan de in 2011 overleden Paul Motian, een van de belangrijkste drummers uit de moderne jazz. Motian schreef de compositie zelf. De schoonheid van de uitvoering van Frisell en Surman zit niet alleen in de noten die ze kiezen om deze klankcollage vorm te geven. De schoonheid zit vooral in de ruimte die ze tussen de noten laten. Elke melodie en elk akkoord krijgen zo de kans bij de luisteraar in te dalen.
PLASTIC MUNTJES
Het blijft een gedoe, die plastic muntjes als betaalsyteem. Kom je vrijdagmiddag dorstig binnen, moet je eerst een half uur in de rij voor de muntenautomaat. Het is bovendien ook nog eens erg milieuonvriendelijk, die duizenden speciaal vervaardigde muntjes. Kilo’s plastic die vandaag al de prullenbak in kunnen. Waarom niet overal betalen met pin, wat elders ook al gebeurt? Scheelt een hoop ergernis en je geeft als festival in elk geval het signaal dat je milieuzaken serieus neemt.