InterviewTonny Eyk
‘Ik kan de kast bijna niet opentrekken, want dan sodemieteren alle plakboeken eruit’
Zaterdag wordt Tonny Eyk 80. Na 65 jaar werken als beroepsmuzikant borrelt hij haast over van de verhalen en anekdoten. De Volkskrant bezocht hem thuis in Badhoevedorp.
Pianist, orkestleider, arrangeur en componist Tonny Eyk, in het eerste oorlogsjaar in Den Haag geboren als Teun Eikelboom, pakt een cd uit een kast. ‘Deze cd heb ik gemaakt met een vrouw ter gelegenheid van haar tachtigste verjaardag. Zij zong twee liedjes, ik verzorgde de muziek.’
Verwachtingsvolle stilte. Pretogen. ‘Prinses Juliana.’
Kon ze zingen?
Tonny Eyk: ‘En hoe. Ze zong ook nog een duet met Pieter van Vollenhoven, hij had het geregeld. Een lieverd was ze.’
Eyk vervolgt de rondleiding in zijn museale werkkamer, een zijvertrek van zijn huis in Badhoevedorp. De piano staat hier. Het werk gaat door, hij componeert nog steeds. Wijzend op de computer: ‘De muziek schrijf ik net zoals vroeger met de hand, met die dingen kan ik niet overweg.’ Op de piano ligt een klassiek werk in wording voor The Fancy Fiddlers, het strijkersensemble van vioolpedagoog Coosje Wijzenbeek.
Posters, foto’s, cd’s, plakboeken en platen getuigen van een lang en enerverend leven in de muziek. Eyk is onophoudelijk aan het woord, er is veel te vertellen. Hij neemt alle tijd voor wat in al die jaren zijn eerste interview met de Volkskrant is, vreemd genoeg. Wie zich bewoog op het snijvlak van de hoge en de lage cultuur en in het commerciële circuit actief was, zoals Eyk, kwam vaak de krant niet in.
De vrouw met wie hij al 56 jaar is getrouwd, Liesbeth Vasbinder, is ook thuis. Ze zal zich later in het gesprek mengen. Zonder zich te bekommeren om de chronologie slalomt Eyk door een loopbaan die ruim zeventig jaar omvat; een loopbaan die in 1947 in het Haagse theater Amicitia van start ging aan de zijde van zijn tweelingzusje Jeanette (die eigenlijk Sjaantje heette, ze speelden allebei accordeon) en nog niet is voltooid, want luieren kan hij niet en hij heeft er trouwens ook geen zin in.
Zaterdag wordt hij 80 jaar. Het is deze maand 65 jaar geleden dat hij beroepsmuzikant werd. Vanuit het naoorlogse schnabbelcircuit kwam Eyk terecht in het hart van de vermaakindustrie, in theaters en op tv en op feesten en partijen, als muzikale rechterhand van de grootsten in het vak: Rudi Carrell, Willem Duys, Mies Bouwman, Kees van Kooten en Wim de Bie.
Aan vier uur heeft hij niet genoeg om zijn leven samen te vatten; de duizenden optredens, het tv-werk, de schnabbels, zijn liefde voor Frankrijk (hij heeft al jarenlang een huis in Juan-les-Pins) en de Tour de France. Hij schreef talloze composities, klassiekers waarmee hij het collectieve geheugen volstopte: de muziek van de Johan Cruijff-film Nummer 14, de liedjes van Koot & Bie, de tunes van AVRO’s Toppop, Studio Sport, AVRO’s Wie-kent-kwis, Wedden, dat…? en de kinderliedjes Ik heb zo waanzinnig gedroomd en Op een onbewoond eiland.
Zijn cv is te lang voor de krant. Het aantal tv-optredens van Eyk moet in de duizenden lopen. Eyk maakte de opkomst van de televisie mee en stond een halve eeuw lang in de schijnwerpers. Zijn krullen, zijn lach: iedereen kende Tonny Eyk, de man van de muziek.
In zijn werkkamer springt hij vrolijk van de hak op de tak, strooiend met anekdotes. Met grote regelmaat schalt zijn lach door het huis. Zijn geheugen is fenomenaal, zo blijkt, zijn verteltrant levendig. Een paar keer verontschuldigt hij zich voor wat hij ‘namedropping’ en ‘opschepperij’ noemt, iets wat niet had gehoeven, want Tonny Eyk is geen snoever, hij heeft alleen maar veel meegemaakt.
‘Kijk, dit is ook wel aardig. Dit is het programmablaadje van een concert van Bill Haley & His Comets uit november 1958 in Luik. Het was een nachtvoorstelling. Voor de pauze traden Jeanette en ik op, na de pauze kwam Bill. Het sloeg nergens op, een accordeonduo en de grote ster van de rock ’n roll, maar we maakten het toch maar mooi mee.’
Om een handtekening te vragen ging Eyk na afloop naar de kleedkamer van Haley. ‘Hij was een wereldster, maar er was geen enkele beveiliging. Toen ik de deur opendeed, stond hij net in de wasbak te piesen. Excuse me, zei de grote Bill Haley.’
Wijzend op een andere foto: ‘Hier ben ik scheidsrechter in het programma Sterrenslag. Dat heb ik ook mee mogen maken, dit was op Curaçao.’ Op de foto staat hij grijnzend in de volle zon in een azuurblauwe zee, omringd door zes erg knappe vrouwen in bikini. ‘Mooie tijden.’
Een schaduw. Foto’s van zijn zoon, Patrick, oud-profwielrenner. Vorig jaar overleed hij aan complicaties na een operatie. Hij was pas 52. ‘Zo erg. Al dat verdriet.’ Zijn stem breekt even. ‘We hebben ook nare dingen meegemaakt.’
Meer foto’s. ‘Robert Stolz, de operetteman. Dit is in Hongkong, met Oleta Adams. Dame Edna. The Three Degrees. Heintje Davids. Dit is Philippe Starck, de grote ontwerper. Hier Kees van Kooten en Wim de Bie weer, en Jaap van Zweden, die heeft hier nog in de straat gewoond. Geweldige moppenverteller, Jaap.’
Op vergeelde affiches prijken namen uit een ver verleden én die van hem. Het zijn aankondigingen van avonden met ‘daverend amusement’ en ‘non-stop vrolijkheid’ met artiesten als ‘televisiekomiek’ Johnny Kraaykamp, De Spelbrekers en Peter Oran, ‘kampioen zakkenrollen’.
Zijn naam staat als laatste vermeld: ‘Tonny Eyk, muzikale omlijsting’. Alles begon daar, bij de revue, bij het samenspel met acrobaten, zangers, komieken en goochelaars, hij zegt het vaak. ‘De revue was mijn leerschool, daar heb ik improviseren geleerd.’
Meer affiches, meer foto’s, meer herinneringen. De coronacrisis kwam hem niet slecht uit, achteraf. ‘Ik ben heel jong in het vak gekomen, heb heel veel gedaan en heel veel bewaard. En ik ben zoveel vergeten. Ik ben gaan opruimen. Daardoor kwam het allemaal weer terug. Als je al die plakboeken ziet… Hoeveel het er precies zijn, weet ik niet. Ik kan de kast bijna niet opentrekken, want dan sodemietert alles eruit.’
Op één wand domineren foto’s van Liesbeth en van hun kinderen, Patrick en Pascale. Liesbeth was van 1959 tot 1965 verbonden aan het Nederlands Ballet en aansluitend Het Nationale Ballet. Haar dochter trad in haar voetsporen. Ze kreeg een beurs voor de beroemde School of American Ballet in New York en danste drie jaar bij Het Nationale Ballet en zeven jaar in het Lido de Paris.
Is dit het Tonny Eyk Museum?
‘Nee joh. Verre van. Ik bewaar hier alleen mijn spullen maar. Ik ben een verzamelaar. Ik heb ook 478 wielertruien en meer dan tweeduizend kookboeken.’
Maar dit hier is wel uw leven.
‘Ja, dit is wat ik heb meegemaakt.’
Al die oude foto’s en affiches, al die herinneringen, stemmen die u melancholiek?
‘To-táál niet.’
U verlangt niet terug naar oude tijden?
‘Absoluut niet. Het wordt steeds beter. Mede door de coronacrisis zien veel mensen de toekomst met angst tegemoet, maar ik niet. Ik ben altijd aan het denken en aan het doen en ik heb altijd zin in de volgende dag.’
Tonny Eyk groeide op in het Laakkwartier in Den Haag, in de Haverschmidtstraat. Zijn vader was chauffeur bij de Rijks Automobiel Centrale, een overheidsdienst. Zijn moeder had een zwak gestel en overleed in 1954, na een langdurig ziekbed. Een jaar later gaven haar zoon en dochter hun eerste optreden als beroepsmuzikanten. Les deux Jeateux, noemde het accordeonduo zichzelf, een samenvoeging van hun twee artiestennamen: Jeanette en Teun.
Hun vader bewaarde de aankondiging in de lokale pers – het begin van ontelbare plakboeken. Eerste optreden van Sjanie en Teunie, buurtvereniging Noorderbeek in Den Haag, heeft hij erbij geschreven.
‘Elk programma in de revue had een accordeonduo. Je had bijvoorbeeld Piet en Co, de Pico’s, en Wim en Cora, de Wico’s. Zo ging dat. En wij waren Les deux Jeateux. Beetje moeilijke naam hè. Als Lou Bandy ons aankondigde, zei hij: dames en heren, uw aandacht voor Les deux Jeateux, dat is geen ziekte, maar zo heten ze. Ontvang ze met een hartelijk applaus! En dan begonnen wij te spelen, in Circus Renz of zoiets.’
26 jaar speelden broer en zus samen, in binnen- en buitenland. Jeanette verhuisde naar België en had een café in De Panne. Ze overleed in 2015. De laatste zestien jaar van haar leven zat ze in een verzorgingstehuis in Rotterdam, zwaar dement. Nog een schaduw.
‘Liesbeth en ik gingen er met lood in onze schoenen heen. Ze herkende ons niet. Vijf jaar heeft ze in bed gelegen.’
Meer verhalen, meer anekdotes, bijvoorbeeld over de wereldtournee met wereldkampioen goochelen Fred Kaps, Willy en Willeke Alberti, het accordeontrio The Three Jacksons en Jan Blaaser; over het aanbod (‘Mijn wereld veranderde’) om te komen spelen in Heck’s Lunchroom op het Rembrandtplein, een verzamelplaats van talent; over zijn studie aan het Koninklijk Conservatorium (hoofdvak trombone); over Johan Cruijff die op een dag met flessen wijn voor de deur stond (‘Ik had hem geholpen met het uitkiezen van een piano voor zijn dochter en hij wilde weten hoe mijn huis eruitzag’); over Rudi Carrell (‘22 jaar zijn Duitse tv-shows gedaan’) en over zijn reizen naar internationale beurzen met ondernemer Aad Ouborg, de oprichter van het huishoudelijk merk Princess.
‘Met Aad ben ik sinds 1994 zestien keer over de wereld geweest om het merk te promoten. Terwijl hij op beurzen zijn klanten ontving, speelde ik piano en stond Cas Spijkers te koken. In Zuid-Korea maakten we iets geks mee. Er zou plotseling een hoge gast op bezoek komen, de president van het land of zo, we begrepen het niet. De rode loper werd uitgelegd. Komt die vent binnen. Hee Tonny, zei hij, wat ben jij dik geworden. Guus Hiddink. Kleine wereld hè. Hij kwam daar een potje tennissen.’
Met dankbaarheid noemt hij de namen van mannen die hem een duwtje in de rug gaven: Willy Alberti, de zanger, Cees de Lange, de conferencier, zijn accordeonleraar Addy Kleijngeld, Louis Stotijn van het conservatorium in Den Haag. ‘Onvergetelijke mannen.’
Misschien wel het allerleukste in al die jaren? ‘De samenwerking met Kees van Kooten en Wim de Bie. Ze lieten alle muziek aan mij over, ik kreeg nooit commentaar. Ze zijn familie geworden.’
Anekdote: ‘In Den Haag ontmoette ik in 1960, 1961 een kunstenaar. Hij was een jaar of 19. Net als ik zat hij achter de balletmeisjes aan. Jan Cremer. Hij had een schilderij gemaakt, een vijfluik. La guerre Japonaise. Hij vroeg er een miljoen gulden voor. Mensen die het schilderij niet mooi vonden, kregen een sigaar van Jan. Het waren klapsigaren. Echt hoor.’
Eyk zorgde voor het eerste media-optreden van Cremer. Na een tip van hem mocht Cremer op tv in het actualiteitenprogramma Espresso van de VARA vertellen over zijn vijfluik van een miljoen gulden.
Liesbeth komt de kamer binnen, zijn vrouw. ‘Ik vertel net dat wij altijd achter de balletmeisjes aan zaten.’
Liesbeth: ‘Ja, en jij begon ermee.’
Tonny: ‘Voor die uitzending van Espresso kende niemand Jan. Omdat ik het had geregeld, kreeg ik een schilderij van hem, een blauw schilderij. Waar kom je nou toch mee aanzeilen, zei mijn vader, sodemieter op met dat blauwe ding. Ik terug naar Jan. Toen heb ik een litho van hem gekregen, ik zal hem je zo laten zien. Museum de Fundatie heeft een jaar of vijf geleden het blauwe schilderij gekocht. Volgens Jan is er 80 duizend euro voor betaald.’ Keiharde lach.
Hoe heeft u Liesbeth ontmoet?
‘Ik zag haar voor het eerst in de Scala Bodega in Den Haag, in 1960. Daar gingen we ’s avonds naartoe als we wat geld hadden verdiend. Later heb ik haar meegenomen naar, schrik niet, de Snip & Snap-revue met de komieken Willy Walden en Piet Muijselaar.’
Een zijsprong. ‘We hebben hier ook nog een keer een jongen aan de deur gehad. Zijn vrouw had hem er thuis uitgeflikkerd en een vuilnisbak door zijn autoraam gegooid. Hij liep hier naar binnen en hij liet een spoor van brokjes glas achter. André Hazes.’
Liesbeth komt weer binnen. ‘Ik heb net verteld dat hier een zanger langskwam en het hele huis vol met glas lag.’
Liesbeth: ‘André Hazes, die mafkees. Zijn vrouw had een afvalcontainer door zijn autoruit gemieterd. Dat glas zat overal.’
Tonny: ‘Hij moest zijn eerste plaat nog maken, ik zou hem helpen. Later heb ik nog drie liedjes met hem gemaakt. Eentje staat er op YouTube, Wat was jij toen mooi, m’n Mokum, de muziek is van mij.’
Liesbeth: ‘Hij had geen tijd meer gehad om de auto schoon te maken. Zorg dat je op tijd bent voor de afspraak met Tonny, had Willy Alberti tegen hem gezegd, want hij heeft er een bloedhekel aan als mensen te laat komen.’
Waarom viel u op Tonny?
Tonny: ‘Knappe jongen.’
Liesbeth: ‘Eh, ik viel in eerste instantie helemaal niet op hem. Hij was een beetje popi. Meisjes, mag ik jullie wat aanbieden, vroeg hij, en dan deed hij tegen de barman zo met zijn vingertje. Dat vond ik niet leuk.
‘Toen ik met Het Nationale Ballet op tournee was in Venetië, stuurde hij ansichtkaarten. Een vriendin kreeg er een met rode rozen, ik een met gele rozen. Daar had ik de pest over in. Wat raar, dacht ik. Later belde hij en nodigde hij me uit om naar de Snip & Snap-revue te gaan.’
Tonny: ‘Ik had kaarten geregeld, ik kende daar iemand.’
Liesbeth: ‘We zijn nooit meer uit elkaar gegaan.’
Tonny: ‘We zijn nog steeds heel happy samen. Ik heb geluk gehad. Ik heb zoveel huwelijksproblemen gezien bij collega’s, vooral in het schnabbelcircuit. Veel echtscheidingen, veel andere vrouwen. Liesbeth en ik zijn kameraden geworden. Het was fijn dat ze wist wat ik deed, en het begreep. Want zij had ook in het vak gezeten, als balletdanseres.’
Liesbeth: ‘Ik was ’s avonds altijd alleen. Altijd. Hij werkte zeven dagen in de week. Ik was eraan gewend. En als het al te gek werd, als hij nooit meer thuis was, zei ik tegen iedereen die belde dat hij helaas bezet was. Dat mocht hij niet weten.’
Tonny: ‘Ze heeft me ook weleens gevonden terwijl ik over mijn muziek heen lag.’
Liesbeth: ‘Was hij in slaap gevallen.’
Tonny: ‘Ik heb zoveel gedaan, daar heb je geen flauw idee van.’
Liesbeth: ‘Als ik hier de bovenramen wilde lappen, deed ik er vaak de hele dag over. Want elke keer als ik bovenaan de trap stond, ging de telefoon weer. Hup, weer naar beneden.’
Tonny: ‘Liesbeth bracht onze dochter Pascale elke ochtend vroeg naar Schiphol. Daar stapte ze op de trein naar Den Haag, naar het conservatorium. Patrick zat hier op school. Hij heeft geschiedenis gestudeerd. Hij kon fantastisch leren. Na zijn wielercarrière werd hij steward bij de KLM.’
Liesbeth: ‘Patrick had een fotografisch geheugen. Dat had hij een beetje van hem.’
Tonny: ‘Patrick had veel vrienden in de wielerwereld. Gerrie Knetemann bijvoorbeeld, ze trainden vaak samen.’
Liesbeth: ‘Zeker de afdalingen vond ik eng om naar te kijken.’
Tonny: ‘Het gaat zo hard, hè.’
Liesbeth: ‘Hij zei altijd: omhoog verlies ik van die kleintjes, van de Colombianen en zo, maar naar beneden win ik het. Ik vond het al eng om anderen het te zien doen, maar met je eigen kind is het helemaal erg.’
Tonny: ‘De zoon van Patrick, Tyler, is vijf keer achter elkaar kampioen van Nederland geworden. Hij is pas twaalf. Hij is met Patrick begonnen. Fietsje gekocht en daar ging hij. Hij is echt een lieverd. Ik ga niet vaak kijken, ik ben een beetje bang dat hem iets overkomt. Het gaat zó hard. Ooit ben ik met Patrick gaan fietsen naar Frankrijk. Zoiets moet je nooit met je eigen kind doen. Het is niet fijn om je kind langs die enorme vrachtwagens te zien fietsen.’
Liesbeth: ‘Je zou Tyler een supertalent kunnen noemen. Hij heeft een goed inzicht, maar je moet daarnaast heel hard trainen. Alleen met je talent red je het niet.’
Tonny: ‘Hij trainde natuurlijk altijd met Patrick.’ Stilte. ‘Moeilijk jaartje geweest. Of Tyler nou twintigste of dertigste wordt in een kampioenschap maakt me niet uit, maar het eerste jaar na het overlijden van Patrick…’
Liesbeth: ‘Werd Tyler kampioen. We stonden te huilen. Voor hem ook. Dat hij het ook zonder zijn vader kon. Dat was echt, ja, mooi. Verdrietig en mooi.’
Tonny: ‘Heavy. Tyler heeft ook in Duitsland wedstrijden gewonnen. Echte klassiekers.’
Liesbeth: ‘Jij kon aardig fietsen, maar jij was geen supertalent. Je zat wel mooi op je fiets.’
Tonny: ‘Hallo. Ik heb 26 keer de Elfstedentocht gefietst, 235 kilometer op een dag.’
Liesbeth: ‘Dat zegt niet zoveel.’
Hij vertelt over een reünie van Tour de France-iconen in de Beaujolais. ‘Het was zo’n bijeenkomst waar de Franse sterrenkok Paul Bocuse aan het spit stond te draaien. Al die winnaars en vedetten, mannen als Jan Janssen, Felice Gimondi, Gerrie Knetemann, Francesco Moser en Joop Zoetemelk, waren bij elkaar. Om half tien kwam Eddy Merckx. Eddy Merckx, fluisterde iedereen, Eddy Merckx.
‘En daar zat Teun Eikelboom dan tussen. Wie ben ik dat ik dit allemaal mee mag maken, dacht ik. Het komt allemaal door mijn vak, hè. Door de muziek. Als ik niet had gespeeld, was dit nooit gebeurd.’
Liesbeth: ‘Het heeft met je karakter te maken. Je praat met iedereen en je bent altijd aardig.’
Tonny: ‘Het leven heeft zoveel positieve kanten dat pessimisten er moedeloos van worden, zeg ik altijd. Zo leef ik ook. Nare dingen moet je accepteren. En dan weer doorgaan.’
Nummer 14
Een van de bekendste composities van Tonny Eyk is Chanson pour Milan uit 1972. ‘Het was even een schnabbeltje tussendoor.’ Hij schreef de van melancholie doordrenkte – en inmiddels legendarische – muziek voor de film Nummer 14, de ode van Maarten de Vos (regie) en producent Cor Coster aan Johan Cruijff. De karakteristieke zang is van Letty de Jong. Eyk verdiende er nauwelijks iets aan en kreeg pas na een dreigement zijn honorarium uitbetaald. ‘Coster, de schoonvader van Johan Cruijff, wilde niks betalen. Jij verdient al genoeg aan de auteursrechten, zei hij. Maar ik moet toch die muzikanten betalen, en de huur van de studio? Toen hebben we gedreigd dat de film niet mocht worden uitgezonden. Uiteindelijk kwam Coster over de brug, maar hij heeft me flink uitgescholden.’