InterviewGuido van der Werve
‘Ik heb last van een soort midlifecrisis in het kwadraat, omdat ik vijf jaar geleden aan de dood ben ontsnapt’
De natuur had hem dood willen hebben. Dat dacht videokunstenaar Guido van der Werve, wiens werk nu te zien is in een grote overzichtstentoonstelling, na een ernstig ongeluk. Dat hij er nog is, ziet hij inmiddels als een tweede kans. Maar dat maakt de druk om te presteren er niet minder op.
Videokunstenaar Guido van der Werve (44) kreeg in 2016 een ongeluk. Niet zomaar een ongeluk, maar een ‘overdreven’ ongeluk, zoals wel meer in het leven en het werk van Van der Werve ‘overdreven’ is – hij gebruikt het woord zelf. Je zou bijvoorbeeld kunnen denken dat het overdreven is om twaalf uur lang rondjes te rennen om je eigen huis in de bossen van Midden-Finland (die film heet Nummer dertien), en het is ook zeker niet gangbaar om jezelf te laten aanrijden door een auto voor je ouderlijk huis in Papendrecht (zijn debuutfilm, Nummer twee). Voor Nummer negen stond hij 24 uur lang in thermische kleding op de Noordpool en draaide hij in dat etmaal één keer rond, tegen de zon in, en dus niet mee met de wereld.
Voor zijn eigen lievelingswerk, Nummer veertien, legde Van der Werve de route af tussen de tombe waar het hart van zijn lievelingscomponist Frédéric Chopin werd begraven, in Warschau, en de plek waar diens lichaam ligt, in Parijs op begraafplaats Père-Lachaise. Die weg is ruim 1.700 kilometer lang en Van der Werve legde hem zwemmend, fietsend en rennend af, een soort ultra-triatlon. De film van 54 minuten, waarvoor hij zelf alle muziek componeerde en orkestreerde, won in 2013 een Gouden Kalf.
Beroemd werd Van der Werve, in binnen- en buitenland, met Nummer acht, waarin hij over een dichtgevroren watermassa loopt in het noordelijkste deel van de Oostzee, terwijl achter hem een reusachtige ijsbreker nadert. De film werd aangekocht door het Moma in New York. ‘Men kent mij vaak als de ijsbrekerjongen, maar zelf verwijs ik graag naar wat Beethoven zei over zijn Mondscheinsonate: ik heb wel beter werk geschreven. Ik vind Nummer veertien veel beter.’
Vandaag opent de eerste grote overzichtstentoonstelling van het werk van Van der Werve, in Eye Filmmuseum in Amsterdam, waar het grootste deel van zijn videokunstwerken, die zijn genummerd van twee tot en met zeventien (‘Nummer een’ bestaat niet) te zien zal zijn.
De laatste jaren werkte Van der Werve aan Nummer achttien, zijn eerste speelfilm. Een sterk autobiografisch werk, waarin hij ook documentairebeelden en archiefmateriaal heeft verwerkt. Die film is in september pas af, maar in Eye is al wel een onderdeel te zien, ‘akte 10’. De ondertitel van die film: ‘Hoe mijn minderwaardigheidscomplex mijn leven redde.’
Nummer achttien begint in het revalidatiecentrum waar Van der Werve probeerde te herstellen van een zeer ernstig verkeersongeluk. In Berlijn – naast de Finse bossen en Amsterdam een van zijn drie woonplaatsen – was hij op de fiets onderweg naar een opening, toen een taxichauffeur plotseling zijn portier openzwaaide. Hij knalde erop, vloog door de lucht en werd geramd door een toeristenbus. Droogjes: ‘Natuurlijk zijn alle verkeersongelukken vervelend, maar dit was gewoon overdreven. Bij mij kan nooit een keer iets normáál. Eerder die dag had ik 100 kilometer gefietst, ik was weer eens aan het trainen voor een of andere ironman-race, ik had wat muziek geschreven. Dus ik ben niet de hele dag kwijt, maar van het ongeluk weet ik niks meer. Ik was meteen buiten westen. De informatie die ik heb over het ongeluk komt uit politierapporten. Ik heb met een getuige gesproken die erbij was, dat zit ook in de speelfilm. En ik heb foto’s gezien.’
Het was een wonder dat Van der Werve het overleefde. ‘Ik lag een maand in het ziekenhuis. Toen ik daaruit kwam, zat ik in een rolstoel en woog ik 53 kilo. De spiermassa die ik in vele jaren had opgebouwd, was ik kwijt. Een paar maanden na het ongeluk, want zo lang was ik toen al aan het revalideren, heb ik een cameraman naar het revalidatiecentrum laten komen. Ik ben een creatief mens, ik heb altijd mijn eigen wezen en mijn obsessies als uitgangspunt voor mijn werk genomen. Veel mensen wisten wat er met me was gebeurd, dus ik vond dat ik dit verhaal moest vertellen. Men is nu eenmaal geïnteresseerd in sensatie. Ik hoop niet dat jouw artikel sensationeel wordt, ik praat liever over mijn werk.’
Maar dit nieuwe werk gaat nou juist over je revalidatie.
‘Maar met deze film kan ik het zélf vertellen. Ik kwam erachter dat mijn minderwaardigheidscomplex mijn leven heeft gered, en dat leek me een mooie logline voor een speelfilm, want het klinkt poëtisch en interessant. Bovendien is het waar. Er kwam in het ziekenhuis een dokter naar me toe en die zei: als je niet zo ontzettend fit was geweest, had je het nooit gered. Hij vond dat ik een beetje meer moest lachen, omdat 95 procent van de mensen zo’n ongeluk nooit had overleefd.’
Want je was niet zomaar fit: je was een triatleet, liep de marathon onder de 3 uur, deed mee aan ultramarathons.
‘Niet lang voor het ongeluk heb ik mijn vriendin, die fotograaf is, naaktfoto’s van me laten maken. Omdat ik dacht: zo’n lichaam krijg ik nooit meer. Hardlopers lijken op dinosaurussen, met dikke benen en een iel bovenlijf, maar triatleten zien er goed uit.’
Je bent blij dat je die foto’s hebt?
‘Dat ook, maar ik ben vooral blij dat ik nog kan lopen. Ik loop nu weer elke twee dagen hard, maar ik doe het rustig aan. Dat moet wel. En ik haal er meer lol uit dan voor het ongeluk, toen ik geobsedeerd was door mijn persoonlijk record en dat soort bullshit. Over mijn eerste marathon deed ik 4,5 uur, daarna haalde ik de 4 uur, en zo ben ik jaren bezig geweest om tot onder de 3 uur te komen. Als kunstenaar ben je professioneel werkloos, en het sporten gaf structuur. Het was ook een verslaving; als op mijn schema stond dat ik 200 kilometer moest fietsen en ik deed het niet, dan werd ik gek. Mijn wezen is erg competitief. Ik ben een perfectionist, ik vind het nooit goed genoeg.’
Het lukte, je rende de marathon in 2 uur en 57 minuten. Bracht dat de voldoening waar je op hoopte?
‘Nee. Ik ben nog nooit zo depressief geweest als na die marathon. Het trainen voor die marathon onder de 3 uur was mijn leven, en ik had het gehaald, dus ik dacht: wat moet ik nu? Het was een zwart gat. Dus ik ben iets nieuws gaan zoeken: ik wilde alle marathon majors (de zes beroemdste marathons ter wereld, red.) onder de 3 uur lopen. In Londen mocht ik in het professionele vak starten, en daar haalde ik de 3 uur niet. Vreselijk.’
Je baalt als je het haalt, maar ook als je het niet haalt?
‘Juist. Ik ben niet snel tevreden. Sneu, eigenlijk. Ik wilde me ook plaatsen voor het wereldkampioenschap ironman – 3,8 kilometer zwemmen, 180 kilometer fietsen en daarna een marathon rennen – op Hawaii, dat zou dan de kroon zijn op mijn amateurcarrière als triatleet. En het lukte niet. Ik deed mee aan een ironman in Nice, en daar moest ik eindigen in de top-5 van mijn leeftijdscategorie. Na een halve marathon draaide mijn maag om en zat ik op m’n knietjes te kotsen. Ik zag groen, moest gaan liggen en ben in het EHBO-tentje in slaap gevallen. Toen wist ik dat de top-5 heel ver weg was. Daarna ben ik acupunctuur gaan doen, allerlei diëten, trainingen. Maar het is me niet gelukt, want het ongeluk kwam ertussendoor.’
Wat werd na het ongeluk je levensdoel?
‘Revalideren. En dat dan als beste doen, ook daarin was ik competitief. Toen een dokter tegen me zei dat ik honderd procent zou kunnen herstellen, werd dat mijn nieuwe uitdaging. En nu dat klaar is, heb ik eigenlijk wéér last van een zwart gat. Met mijn sporthart kan ik niks, het filmen voor mijn speelfilm is klaar. Dus ja: wat nu? Ik heb last van een soort midlifecrisis in het kwadraat, omdat ik vijf jaar geleden aan de dood ben ontsnapt. Dat ik hier nog zit, zie ik als het krijgen van een tweede kans. En dus moet wat ik doe ook beter zijn dan mijn prestaties tijdens de eerste kans, begrijp je? Dat is hoe perfectionistisch ik in elkaar zit.’
Daar heeft het ongeluk geen einde aan gemaakt.
‘Nee. Al is het zo dat ik sommige dingen gewoon niet meer kan, in sportief opzicht. Na het ongeluk, toen ik alles weer moest leren, kon ik genieten van kleine dingen. Dat ik weer een kopje koffie kon optillen, dat was leuk. Het was niet vanzelfsprekend en ik was trots op alles wat me lukte.’
Wat zijn de dingen waar je nu voldoening uit haalt?
‘Muziek componeren. En dat is ook altijd geweest waar ik het meeste voldoening uit haalde. Ik heb tentoonstellingen gehad in het Moma en geëxposeerd op grote biënnales, maar dat raakte me eigenlijk nooit écht. Voor Nummer veertien schreef ik een requiem. Ik weet nog dat we de eerste repetitie hadden, in Amsterdam, met het Promenade Orkest. Toen ze begonnen te spelen wat ik had geschreven en georkestreerd, viel ik letterlijk op mijn knieën. Muziek is wat me echt raakt. Tijdens mijn revalidatie heeft mijn partner een piano naar het revalidatiecentrum gebracht. Dat was de beste revalidatie die ik me kon wensen. Veel beter dan in de sportzaal staan tussen Duitse bejaarden die een beroerte hebben gehad. Mijn partner heeft me geweldig geholpen in die tijd, want ik was erg suïcidaal.’
Je was niet blij dat je het überhaupt had overleefd?
‘Nee, want mijn leven was gered door dokters. De natuur had me, zo redeneerde ik, dood willen hebben. Het klopte niet. Het einde had er eigenlijk al geweest moeten zijn, en dat was ook oké geweest, zo dacht ik toen.’
Terwijl je tegelijkertijd de drive had om zo goed mogelijk te revalideren.
‘Ik heb twee extreme kanten: een pikzwarte, dramatische kant, en een heel streberige, stompzinnige kant. Daar zweef ik tussenin. Het was moeilijk om te aanvaarden dat ik eigenlijk dood had moeten zijn. Aan de andere kant kon ik dolblij zijn als ik een beetje piano kon spelen. Maar het zwarte bleef af en toe aan de oppervlakte komen. Ik heb ook traumatherapie gehad. Mijn film Nummer achttien gaat niet alleen over de tijd na het ongeluk, maar over mijn hele leven. De 10-jarige Guido wordt gespeeld door een acteur, in de scènes waarin ik volwassen ben speel ik mezelf, soms met een pruik. In een sleutelscène zie je mij als 10-jarige, de leeftijd waarop ik me realiseerde dat ik dood zou gaan. Ik kom uit Papendrecht, de Biblebelt, maar mijn vader was een echte atheïst, dus ik kreeg mee dat dood echt dood was. En dat kon ik niet aanvaarden; ik kreeg paniekaanvallen en werd gek. Dat zie je ook in de film. Een idee dat daarna in mijn hoofd ontstond was dat ik de evolutie zou wijsmaken dat ik niet dood kon, door heel erg fit en gezond te zijn.’
Je zegt dat je minderwaardigheidscomplex je leven redde. Kun je dat uitleggen?
‘In Papendrecht was ik een enorm buitenbeentje. Ik dacht altijd dat de wereld er voor normale mensen was, en niet voor mij. Daar kwam een gigantisch minderwaardigheidscomplex uit voort. Ik had het idee dat alles wat ik deed of dacht, verkeerd was. Ik heb mijn jeugd in het verdomhoekje doorgebracht. Op de basisschool had ik leerproblemen, ik had heel lang haar en ik stotterde. Ik deed er gewoon niet toe. In de achtste groep had ik een heel goede Cito-toets, maar ik kreeg lts-advies omdat ik als raar en dom werd gezien. Mijn moeder wist dat het niet klopte, en zij hielp me naar de mavo te gaan, van daar naar de havo en het vwo. Maar ik had altijd ruzie met iedereen en ben bijna een keer van de middelbare school getrapt omdat een leraar zei: ‘Hij neemt me in de maling met zijn ogen.’ Dat was letterlijk zijn argument. Absurd.
‘Ik voelde me altijd minderwaardig en ben enorm gaan overcompenseren. Ik heb in mijn jeugd altijd gezocht naar dingen die me redenen van zijn konden geven. Daarom wilde ik topskiër worden – ik heb als kind meegedaan aan het NK – en daarom wilde ik heel goed leren pianospelen. Ik ging gitaarspelen in een metalbandje en ben industrieel ontwerp, klassieke archeologie en Russisch gaan studeren. Maar dat hielp eigenlijk nauwelijks. Pas toen ik naar Amsterdam verhuisde en naar de Rietveld Academie ging, werd me duidelijk dat ik niet het enige buitenbeentje was op de wereld en voelde ik me geen eenling meer. Daar maakte ik voor het eerst iets wat ik zelf goed vond, mijn eindexamenfilm Nummer twee. Toen viel alles op zijn plek.’
Waarin je door een auto wordt aangereden voor je ouderlijk huis in Papendrecht.
‘Inderdaad, ook een aanrijding. Toeval. Na die film kreeg ik het idee dat mijn creatieve leven zin had, dat ik met mijn werk mensen kon raken zoals ik zelf geraakt word door muziek. En ik heb het gevoel dat ik mensen heb geraakt. Na de persvoorstelling van Nummer veertien, mijn beste werk, stond na afloop de helft van de zaal met tranen in de ogen. En dan word ik erbij geroepen: dit is de kunstenaar. Maar wat moet ik er verder over zeggen? Ik weet precies wat mijn werk betekent, maar ik kan het niet verwoorden. Precies daarom ben ik beeldend kunstenaar.’
Papendrecht komt vaak terug in je werk. In Nummer veertien blies je de ramen uit je ouderlijk huis.
‘Het is geen echte ontploffing, dat mocht niet, want het is gewoon een rijtjeshuis. Ik liet het glas in de ramen vervangen door autoglas. In hoeken zaten hamertjes, binnen stond een windkanon, waardoor het in de film lijkt alsof de ramen uit het huis worden geblazen. De buren vonden het leuk, want zoveel gebeurt er niet in Papendrecht. We hebben voor de nieuwe film ook veel in Papendrecht gefilmd. Ik zweer nu eenmaal bij authenticiteit. Er is ook wel sprake van persoonlijke frustratie hoor, richting Papendrecht. Als ik ooit kinderen krijg, zou ik ze nooit in Papendrecht laten opgroeien.’
Waarom wilde je een speelfilm maken?
‘Het begon met een klein zaadje, het filmen in het revalidatiecentrum, en dat is in de loop der jaren uitgegroeid tot een speelfilm. Daarvoor heb ik subsidie aangevraagd, er is een producent bij gehaald. De film is ook een ode aan mijn vader, die negen jaar geleden is gestorven. Hij kreeg een beroerte en is dement geworden. Zijn dood in 2013 was een van de eerste dingen die ik me herinnerde toen ik na het ongeluk weer bij bewustzijn kwam. Mijn vader filmde zelf graag met een 8mm-camera, en mijn film bevat ook die oude beelden. En muziek speelt weer een belangrijke rol, want ik vind verbaal denken beperkend. Te makkelijk. Eerst gebeurt dit, dus daarna doet hij dat – dat zijn algoritmen die draaien in je hoofd en is dus oninteressant. Voor mij draait het om schoonheid en poëzie, niet om het feit dat ik een ernstig ongeluk heb overleefd.
‘Ik ben zelf gedoopt als kind, uit een soort gewoonte. Maar in 2014 heb ik besloten me te laten uitschrijven bij de katholieke kerk en mezelf te ‘ontdopen’. Alle geloven zijn stompzinnig, maar het katholieke geloof is ook nog eens misdadig, zeg ik met al die misbruikschandalen in het achterhoofd. Dus dat deed ik, en twee jaar later was ik bijna dood. Daar kun je iets achter zoeken, wat ik niet doe, want het is totaal willekeurig. Helaas is dat voor veel mensen moeilijker te behappen dan het idee dat achter alles een plan zit.’
Heeft het overleven van zo’n ernstig ongeluk je inzichten verschaft?
‘Willekeur. Alles is willekeur. Accepteer dat gewoon – niet jij, maar men, in het algemeen. En ik heb ook wel gedacht: wat heb ik me in die jaren voor het ongeluk met onzin beziggehouden. Met dat elke godganse dag trainen, 25 uur per week. Ik heb jaren verspild. Het is dubbel, want als ik dat niet had gedaan, was ik dood geweest. Ik ben altijd een enorme eenling geweest, ik heb altijd gedacht dat ik andere mensen niet nodig had, dat ik alleen op de wereld beter af zou zijn. Maar daar moest ik op terugkomen, want na het ongeluk was ik niks zonder de mensen om me heen.’
Je zei in het verleden niet met acteurs te willen werken, omdat je het gevoel had dat het leugenaars zijn. Voor deze film werkte je wel met acteurs. Moest je je ergens overheen zetten?
‘Dat zei ik toen vanuit persoonlijke frustratie. Vroeger, toen ik niet wist wat ik moest worden, dacht ik dat acteur wel iets voor mij zou zijn. Ik hield ervan om mensen te laten lachen, ik hield van films. Ik heb een zaterdagcursus gedaan bij het Hofpleintheater in Rotterdam, maar toen kwamen ze daar op een gegeven moment met me praten. De boodschap: acteren en stotteren gaat niet samen, dus verzin maar wat anders.’
En toen dacht je: acteurs kunnen m’n rug op?
‘Ja. Dus mijn werk is vaak een dikke middelvinger naar acteurs, omdat ik weigerde met ze te werken – met deze speelfilm als uitzondering. Die is veel meer een dikke middelvinger naar mijn jeugd in Papendrecht. Naar de mensen die niks in mij zagen. Ik wil met mijn film laten zien dat buitenbeentjes er ook toe doen.’
Guido van der Werve, Tastbare futiliteit. 12 februari tot 29 mei 2022, Eye Filmmuseum, Amsterdam.
In de Finse bossen
Guido van der Werve over wonen in de Finse bossen: ‘Met mijn Finse partner heb ik een woning gekocht op 2 hectare grond, aan een meer, 200 kilometer ten noorden van Helsinki. Dat is geweldig natuurlijk, als je iets te doen hebt. Maar als je niks te doen hebt, komen de muren er op je af en is het hondsdeprimerend. In de winter is het soms -30 en maar drie uur per dag licht. De laatste paar jaar ben ik er veel geweest. Als er één volk is dat zich door de eeuwen heen heeft gespecialiseerd in social distancing, zijn het de Finnen wel. Nu houden ze 1,5 meter afstand, en als de pandemie voorbij is, gaan ze weer gewoon terug naar 4 meter.’