'Ik heb in de tuin staan kotsen. Het hele beeld dat ik had van de geëngageerde kunstenaar was verpulverd'
Wim Hazeu dacht dat zijn biografie van de dichter Lucebert af was. Tot hij diens brieven met 'Heil Hitler' ontdekte.
De bibliotheek waarin Wim Hazeu (77) zijn biografieën schrijft, in de tuin achter zijn huis in Baarn, was ooit een fabrieksgebouw voor juwelenkistjes. 'Hier zaten ze', zegt hij, als hij de deur opendoet, 'de meisjes die kistjes met fluweel bekleedden.'
Hazeu moet zich verwant voelen met die meisjes. Decennia lang zat hij hier elke dag te lezen en te schrijven - op zoek naar de schittering en het fluweel in de levens van zijn helden. 'Zo ben ik begonnen, met een heilige verplichting aan mezelf. De helden uit mijn puberteit wil ik allemaal een boek geven: Achterberg, Slauerhoff, Vestdijk. En dan nu Lucebert.'
De liefde voor zijn helden werd geboren in de lessen Nederlands, in het midden van de jaren vijftig, als leerling van het Christelijk Lyceum in Delft. 'Ik onderging de schok der verwondering. Lucebert was de lucifer die de vlam van de poëzie bij mij aanstak.'
Zijn leraar Nederlands las een gedicht voor dat begon met de regels:
'onder het boze bed van de boeren knielen de dieren
tot bloedens toe en tot op te korte schofthoogte
het schaap in zijn klaar schuimend haar
de egel in zijn distel de ezel in zijn tuigmuil
een kind met meeldraden op de borst
de borst achter garagegas
en het paard slaat
radeloos
dit alles gade'
'De regels herhaalde ik thuis keer op keer', schreef Hazeu in de proloog bij zijn Lucebert-biografie. 'Ik gaf mij over aan wat ik er pas later in herkende: ritmiek, inventieve alliteraties en associaties, volstrekt nieuwe beelden en uitzonderlijke woorden. Behoefte aan uitleg had ik niet.'
Als biograaf ging Hazeu juist op zoek naar de gebeurtenissen in de levens van de schrijvers die het mysterie van hun werk konden verklaren. Niet zelden kwam hij tot schokkende ontdekkingen. In de eerste grote biografie die hij schreef, die van Gerrit Achterberg, gepubliceerd in 1988, ontdekte Hazeu dat er niet alleen in Achterbergs poëzie sprake was van een vrouw die de dichter als in de dood zocht, zoals Orpheus' Eurydice. Hazeu bracht naar buiten wat tot dan in kleine kring bekend was: dat Achterberg zijn hospita had vermoord en ter beschikking van de regering was gesteld. 'Later kwam ik erachter dat Achterberg vaker op pad ging met een revolver om te doden.'
Lucebert (pseudoniem van Bertus Swaanswijk, geboren 1924) werd door Hazeu beschouwd als leidsman in de poëzie. 'De keizer van de Vijftigers! Een magistrale, vernieuwende dichter en denker, een revolutionair die mij bedwelmde met tovertaal. En een held in moreel opzicht. Lucebert stond in 1948 op tegen de politionele acties in zijn 'Minnebrief aan onze gemartelde bruid Indonesia'.
'hoeveel wreekt de bruidegom de bruid
als op java plassen bloed zij stuiptrekt
uitbuiters hun buit haar ogen oesters inslaan en uitzuigen?'
'Vanwege de schok die dit soort regels bij mij teweegbracht heb ik de Lucebert-biografie geschreven. Ik dacht: wie gaat er schuil achter die leidsman? Ik voelde me diep met hem verbonden. Maar, let op! Ik ben geen hagiograaf. Bewondering is voor mij alleen de aanleiding. Op het moment dat ik onderzoek ga doen en echt ga schrijven, zet ik die overboord. Dan telt alleen de werkelijkheid.'
Toen Hazeu begon met het schrijven van biografieën, bestond er in Nederland geen biografische traditie. 'Het genre was suspect. Ik stam uit de tijd van 'close reading': het uiterst precies interpreteren van de tekst en niets dan de tekst. Het leven van de schrijver moest bij de analyse van zijn werk buiten beschouwing worden gelaten.'
Hij schudt het hoofd. 'Als je mijn biografie leest, kun je dichter bij Lucebert komen. Ik verkondig geen boodschap. Ik schrijf een levensverhaal, met alle angels en voetklemmen van dien. Maar ik verwacht wel dat mijn verhaal effect zal hebben op de schitterende gedichten en de kleurrijke schilderijen van Lucebert. Hij was overigens kleurenblind, wist je dat?'
Hazeu was wel de eerste in Nederland die biograaf werd, die er zijn beroep van maakte. 'Het is geen beroep waarvan je kunt leven, zoals in Frankrijk, Duitsland of Amerika.' Hij lacht. 'Mijn kleinzoon heeft laatst uitgerekend wat ik in al die jaren heb verdiend met het schrijven van die dikke pillen. '15 cent bruto per uur, opa!'
Toch reeg hij de ene biografie aan de andere. Na Achterberg kwam Slauerhoff en na de biografie van Vestdijk - waarop Hazeu promoveerde aan de Universiteit van Groningen - moest het Lucebert worden. 'Van die opdracht had ik mijn hele leven al gedroomd. Bij de presentatie van de dichtbundel Zeestenen van Mischa de Vreede op 17 september 2001 trof ik Tony Swaanswijk, de weduwe van Lucebert, en sprak met haar af dat ik de biografie van haar man zou schrijven als ik met Vestdijk klaar was.'
In zijn dagboek noteerde Hazeu op 1 december 2005, toen hij voor het eerst bij de weduwe van de dichter-schilder in de Boendermakerhof in Bergen op bezoek ging: 'Tony ontving ons hartelijk en opgeruimd, ondanks de naweeën die zij ondervond van een valpartij. We aten veel speculaas. De woning en atelier zijn indrukwekkend en inspirerend. Tony zegde me alle medewerking toe. Onverwachts kwam, uit Spanje, haar zoon en graficus Brecht Ezra Gommert binnenvallen. Met hem alleen heb ik geruime tijd doorgebracht in het atelier, waarin weinig veranderd is: de stellages met de schilderijen zijn waarschijnlijk wel nieuw. Op het bureau een asbak met veel pijpen. Ik hoop er één te krijgen als talisman, zoals ik van Mieke Vestdijk een sigarenschaartje van haar man kreeg.'
Het atelier en de woning van Lucebert maakten veel indruk op Hazeu. 'Ik overwoog om het eens helemaal anders te doen en niet hier, maar daar dagelijks te gaan werken. Misschien moest ik er zelfs gaan overnachten, tussen de schilderijen, de notities, tubes verf, de asbak en de lege wijnflessen. Er stond al een stretcher.'
Het liep anders. De Bezige Bij vroeg Hazeu kort daarop of hij, ter ere van de honderdste geboortedag van de schrijver en striptekenaar, eerst de biografie van Marten Toonder zou willen schrijven. 'Dat stelde ik aan Tony voor', zegt Hazeu, 'en zij was opgelucht. Dat kan ik me ook wel voorstellen. Je zal maar zo'n voyeur in huis hebben die tussen je spulletjes aan het rommelen is. Ze wilde het eigenlijk niet, maar ze wilde het ook niet weigeren. Dat heb ik vaker gemerkt aan weduwen.'
De tekst gaat verder onder de foto.
Hazeu wendde in 2006 de steven naar Toonder. 'Die biografie was af in 2012. En in september van dat jaar begon ik aan Lucebert. Tony was inmiddels overleden. Ik had gelukkig nog wel een groot aantal gesprekken met haar gevoerd, al merkte ik daarin altijd een zekere terughoudendheid. Het is de houding die bij een partner van een kunstenaar over wie een biografie wordt geschreven heel vaak voorkomt. Niet zozeer verbergen, maar een zachte vorm van tegenhouden.'
Het introverte zat in haar karakter, zoals het ook in Lucebert had gezeten. 'Ze leken op elkaar, waren één gesloten blok', zegt Hazeu. 'Dat hoorde ik ook van hun kinderen. Die twee waren erg op zichzelf. Kom mij niet te na. Het gevoel van Lucebert zat in zijn poëzie. Hier, luister maar!' Hazeu pakt een papier van tafel, en leest, hoorbaar ontroerd:
'als ik geen dichter was zou ik
uit honderden woordwonden bloeden
niets zou mij helpen geen gevleugeld
geen hemels woord zou het bloeden stelpen'
'Het was niet eenvoudig om tot het gesloten karakter van Lucebert door te dringen, maar ik heb de illusie dat ik hem tijdens het werk aan de biografie beter en beter heb leren kennen. Hij is eenzaam opgegroeid, zonder zijn moeder. Met zijn vader, een huis- en reclameschilder uit de Jordaan, had hij een lastige band. Bertus heeft zichzelf moeten opleiden en uitvinden. In de jaren dertig en veertig, tot ná de oorlog, was hij zo arm als een kerkrat. Hij zwierf van adres naar adres, verkocht zo af en toe een tekening voor een hap eten. Eén paar sokken en één stinkende onderbroek had hij.'
Toen Hazeu aan de biografie begon, had hij er geen idee van dat Lucebert zo arm en geïsoleerd had geleefd. 'Ook toen hij Tony eenmaal ontmoette, en kinderen kreeg. Het heeft hem tijden gekost voor hij met zijn vrouw en gezin - dat vijf kinderen zou tellen - een behoorlijk dak boven het hoofd kreeg, dat van de Boendermakerhof in Bergen. Later kwam daar het huis in Jávea bij, aan de Spaanse kust. Uren heb ik daar in zijn atelier rondgekeken, daar waar hij lange dagen maakte. Zijn eenzaamheid doorbrak Lucebert zelden.'
Vlak na de oorlog maakte Lucebert kennis met Gerrit Kouwenaar, Remco Campert, Jan Elburg, Bert Schierbeek en Simon Vinkenoog. Zij riepen hem, vrijwel onmiddellijk nadat ze zijn gedichten en tekeningen hadden gezien, literair en beeldend werk dat ze met niets konden vergelijken, uit tot 'de keizer der Vijftigers'.
Lucebert stak daar de draak mee door op een avond van het tijdschrift Podium in 1951 in het Stedelijk Museum te verschijnen in een keizersmantel en met een kroon op het hoofd. Het leidde tot chaos, onbegrip en boze reacties. Maar ook tot tomeloze bewondering. Zijn eerste gedichten, die terechtkwamen in de bundels Triangel in de jungle, gevolgd door de dieren der democratie (1951) en Van de afgrond en de luchtmens (1953), kwamen als kometen uit de hemel vallen.
Tekst gaat verder onder de foto.
Als schilder wordt Lucebert vaak in één adem genoemd met de schilders van Cobra. 'Maar dat is niet terecht', zegt Hazeu. 'Als je zijn latere schilderijen vergelijkt met de schilderijen van Cobra, heeft hij toch echt een andere beeldtaal. Lucebert is een echte verhalenverteller. En een polemist. Hij rotzooide nooit maar wat aan.'
Hazeu vergelijkt in de biografie Luceberts ontwikkeling met die van Karel Appel, die andere Amsterdamse volksjongen, het natuurtalent dat wél wereldberoemd werd. 'Appel was natuurlijk brutaler. Die reisde zijn schilderijen achterna. Appel ging naar Amerika, Lucebert niet. Appel deed zijn mond open, Lucebert zweeg. Appel had goede contacten met de galeriehouders, Lucebert niet. Die was bescheiden, verlegen, stuurde Tony op pad met een stapel werk onder haar arm.'
'Ik hou van die twee mannen', zegt Hazeu. 'Toen Appel op 10 mei 1994 hoorde dat Lucebert was gestorven, bevond hij zich op het vliegveld van New York. Hij ging zitten, schreef een gedicht voor zijn vriend en miste prompt zijn vlucht. Appel kwam naar de begrafenis in Bergen, gehuld in een bontmantel. Hij bleef buiten staan, ging de kerk niet in om mee te zitten huilen met de anderen. Ook al weer zo mooi. Appel liep pas met de stoet mee toen de kist naar buiten werd gedragen.'
Lucebert werd als schilder geen wereldsucces, maar zijn werk werd in Engeland en Duitsland wel door toonaangevende galeries verkocht. Hazeu onthult in de biografie dat Lucebert op een haar na de Grote Prijs voor Schilderkunst won op de Biënnale in Venetië in 1964. De prijs werd toegekend aan Robert Rauschenberg. Voor de pop-artkunstenaar gingen daarna de deuren van alle musea in de wereld open. Dat had Lucebert ook kunnen overkomen.
Aan de dichter Lucebert werden in zijn eigen land alle grote staatsprijzen toegekend. 'Toch', zegt Hazeu en zwaait met zijn wijsvinger, een gebaar dat veel van de droomfiguren en demonen op de schilderijen van Lucebert maken, 'hebben kunstenaars van de politiek helemaal niets te verwachten. Als je ziet hoe schilders en dichters in Frankrijk, Italië, Spanje worden vereerd en na hun dood voortleven, dan is dat een weldaad. Daar doen wij hier niet aan. Als een hardloper harder rent dan een ander, werd hij op Paleis Soestdijk ontvangen. Maar als Lucebert een literaire prijs kreeg, hoorde hij niets, van welke hoogwaardigheidsbekleder dan ook.
'Toen Lucebert in 1983 in het paleis van koning Boudewijn van België de Prijs der Nederlandse Letteren kreeg uitgereikt, zei minister Elco Brinkman tegen hem: 'Er zullen heel wat collega's zijn die kinnesinne hebben.' Waarop Lucebert antwoordde: 'Excellentie, ik heb juist van mijn collega's zeer hartelijke gelukwensen gekregen.' De minister had er niets van begrepen.
'Weet je wat aardig is? Dat Lucebert zich in zijn vriendschappen nooit iets gelegen liet liggen aan rang, stand of afkomst. Zo raakte hij niet alleen bevriend met de Vijftigers, maar ook met Cas de Quay, een conservatieve katholieke bankier, nazaat van Jan de Quay, de oud-minister-president en een van het driemanschap van De Nederlandse Unie. Aan Cas de Quay stuurde Lucebert persoonlijke, warme brieven. Hun correspondentie vormt een rode draad voor mijn biografie.'
In februari 2017 was Hazeu klaar. Hij had al het archiefmateriaal van en over Lucebert doorgespit, tientallen mensen gesproken om hun herinneringen op te tekenen. In nog geen vijf jaar tijd had hij een kloek boek geschreven, waarin Lucebert werd geportretteerd als de mysterieuze, geëngageerde en woest getalenteerde dichter-schilder die hij was. 'Althans, dat dacht ik.'
Hazeu was tevreden zijn manuscript aan het doornemen op eventuele correcties, toen hij een brief kreeg. 'Een mevrouw in het land schreef me dat ze er alles aan gedaan had om mij te vinden. Ze beschikte over brieven van de jonge Bertus Swaanswijk aan haar moeder. Vlak voor haar dood had haar moeder haar opgedragen die brieven aan mij te laten lezen. Eerlijk gezegd verwachtte ik er niet veel van. Ik heb zo vaak brieven gekregen van mensen die mij iets zouden onthullen. Zelden was dat ook echt het geval. Mijn boek was af. Ik was in zo'n stemming van: het zal wel.'
Toch ging Hazeu trouwhartig naar die mevrouw toe. 'Ik werd vriendelijk ontvangen en kon plaatsnemen achter een tafel waarop een stapeltje brieven lag. De partner van die mevrouw zei: het is wel zwaar, hoor.'
Daarop werd Hazeu alleen gelaten met de brieven. 'Onbevangen ben ik ze gaan lezen, de epistels van Bertus Swaanswijk aan zijn vriendin - geen geliefde - Tiny Koppijn. Ik begon zinnen over te schrijven en aantekeningen te maken, maar al snel moest ik naar adem happen.'
Wat bleek? De brieven waren geschreven in 1943 en 1944. Midden in de oorlog verstuurd vanaf het kantoor van een munitiebedrijf in Duitsland. De WASAG, de Westfälisch-Anhaltische Sprengstoff A.G. in Apollensdorf aan de Elbe, waar experimenten met springstof werden gedaan voor de V1, de vliegende bom.
'Ik wist dat hij had zich gemeld voor de Arbeitseinsatz. Dat stond al in mijn boek. Dat was geen verrassing voor me. Jan van der Vegt had in zijn biografie van Hans Andreus, het pseudoniem van Hans van der Zant, de beste jeugdvriend van Bertus Swaanswijk, al beschreven hoe zij samen tijdens de oorlog op weg waren gegaan om zich aan te melden voor het Duitse leger. Hans liet zich als SS'er naar het Oostfront sturen. Maar Bertus had voor het Amsterdamse aanmeldingskantoor rechtsomkeert gemaakt. Later gaf hij zich toch op om deel uit te maken van de Duitse wapenindustrie. Op 4 juni 1943 was hij vertrokken.'
Het waren niet zozeer die feiten die Hazeu schokten. 'Dat was de inhoud van de brieven.' In de eerste brief aan Tiny Koppijn schreef Bertus Swaanswijk: 'Vlak voordat ik vertrok, een dag daarvoor ben ik het huis uit geschopt en om welke reden? Omdat ik m'n boeken aan jullie geschonken heb. Ik mocht er nooit meer komen en de oude lui zelfs niet schrijven. Nu, dat vergemakkelijkt mijn leven hier, heimwee hoef ik dan tenminste niet te hebben en in deze omstandigheden is Duitsland nog meer mijn Wahlheimat. Dat ik veel boeken meegenomen heb is een waar geluk, 't is hier erg stil en dat doet de werken van zulke groten als Nietzsche en Goethe nog beter verstaan. Ik hoop dat hier veel lieve kleine kinderen zijn, daar houd ik zo van. Beloof je me te allen tijde stand te houden, nooit af te laten het goede en àl het schone te zoeken. Wij zijn heidenen, wij zijn daarom verplicht in schoonheid te leven! Vergeet 't niet! Wat ik onderweg al niet heb moeten horen over de Duitsers en over Hitler onze Führer! Doch niets kan mij erschüttern. Sieg Heil und Heil Hitler!'
'Aanvankelijk zocht ik een excuus', zegt Hazeu zachtjes. 'Vanuit het idee: die jongen zat daar in Duitsland en leidde de censor om de tuin met zijn Heil Hitler! Maar na een paar brieven kon ik daar niet meer mee wegkomen. Hier was iemand aan het woord die totaal bevlogen was geraakt door het nationaal-socialisme. Dat was een harde klap. Dat had ik nooit verwacht.'
De jonge Bertus beschouwde Nederland als verdorven. 'Eerst wanneer alle Germaansche stammen verenigd zijn zal de Jood geen gelegenheid meer hebben bloed tegen gelijk bloed op te zetten.' Ook in andere brieven toonde hij zich antisemitisch: 'De gehele Joodse leer der erfzonde en boetedoening is één grote groteske. Als vrouw heb jij, en als kunstenaar heb ik, de plicht de geest te verdiepen en ook daarnaast het lichaam te zuiveren.'
Nadat Hazeu een brief of vijftien had gelezen, kon hij niet verder. 'Ik ben opgestaan van achter de tafel, naar buiten gelopen en heb staan kotsen in de tuin. Het hele beeld dat ik had van de geëngageerde kunstenaar Lucebert was verpulverd. Tegen die mensen heb ik gezegd: ik kom graag later bij u terug. Onderweg heb ik mijn auto aan de kant gezet, omdat ik bang was dat ik zou verongelukken. Voor eeuwig in de berm zou verdwijnen.'
De volgende dag is Hazeu begonnen om zijn boek te herschrijven. 'Daar heb ik een half jaar over gedaan. Dat is een catharsis geweest. Lucebert was als een komeet uit de hemel gevallen, iemand die alle beelden op z'n kop had gezet. Maar nu wist ik ook waarom: hij moest revanche nemen op zichzelf.
Direct na de oorlog moet hij erachter zijn gekomen hoe verschrikkelijk hij het bij het foute eind had gehad. Op 7 mei stond hij op de Dam. Amsterdam was bevrijd, en de Duitsers, zijn Germaanse vrienden, begonnen op de menigte te schieten. Vervolgens kwamen de berichten over de verschrikkingen, de filmbeelden uit de kampen. Toen explodeerde er iets in hem. Hij brak met de opvattingen die hem in hun greep hadden gekregen. Ineens zag hij het. Hij ging als 15-jarige Bertus Swaanswijk de oorlog in, en kwam als de 20-jarige Lucebert de oorlog uit.'
Hazeu vindt dat het niet aan hem is om te oordelen over het gedrag van Bertus Swaanswijk. 'Maar ik probeer het wel goed te begrijpen. Bertus heeft niemand verraden of vermoord, heeft zelfs niemand proberen te beïnvloeden. Hij liet zich meeslepen door de zucht naar avontuur. Pubers lopen gemakkelijk achter het verkeerde vaandel aan. Hij dacht echt dat zijn helden Goethe, Rilke, Hölderlin en Heine pasten in die Groot-Germaanse gedachte. Hij had geen idee. De nazi's zeiden ook: de negroïde muziek moeten we verbannen. Als er één kunstenaar op de tonen van de jazz heeft geleefd en gewerkt, dan was het Lucebert.'
Zijn al die honderden tekeningen en schilderijen van Lucebert, al die revolutionaire, geëngageerde gedichten nu met terugwerkende kracht besmet door de oorlog? 'Nee. Het is andersom: die komen vóórt uit de oorlog.' Hazeu: 'Lucebert neemt in zijn werk wraak op de oorlog. Wraak op zichzelf.'
Zijn hele leven heeft Lucebert gezwegen over wat er in de oorlog was gebeurd. 'Alleen met Hans Andreus, die het Oostfront overleefde en terugkeerde in Amsterdam, had hij erover kunnen spreken. Maar niet met zijn dichtersvrienden, die allemaal goed waren geweest, of met Geert Lubberhuizen van De Bezige Bij, de uitgeverij die nota bene in het verzet was ontstaan. Lucebert zal zich na de bevrijding gevangen hebben gevoeld. Misschien heeft hij dat wel tot zijn dood ervaren.'
Hazeu denkt zelfs dat Tony, Luceberts weduwe, niet heeft geweten van het oorlogsverleden van haar man. 'Hun kinderen wisten er in elk geval niets van: die zijn allemaal hier geweest, hebben de brieven gelezen.'
Het liefst had Hazeu de brieven nooit gevonden. 'Het liefst had ik gehad dat ze nooit hadden bestaan.' Maar hij realiseerde zich ook dat hij geluk had gehad. 'Het zal je als biograaf gebeuren: je boek is af. Het ligt in de winkel. En dán komt de onthulling. Dan spring je van de brug.
'Men heeft mij wel geadviseerd: hou je mond en gooi het op een akkoord met de familie die deze brieven in bezit heeft. Ik dacht aan Lucebert, aan de diepe betekenis die zijn werk heeft. Aan wat hij allemaal voor schitterends heeft nagelaten. Ik vloekte. Godverdomme jongen, wat doe ik jou aan? Even heb ik overwogen om mijn boek helemaal niet te publiceren. Maar dan had ik als biograaf zelfmoord gepleegd. En dat kon ik niet.'
Wim Hazeu: Lucebert - biografie. De Bezige Bij; euro 39,99. Verschijnt 12/2.
Wapens
'Nazomer', uit de bundel Van de afgrond en de luchtmens (1953) is een voorbeeld van de pacifistische strekking in veel van Luceberts gedichten:
'ik heb in het gras mijn wapens
gelegd en mijn wapens gaan geuren als gras
ik heb in het gras mijn lichaam
gelegd en mijn lichaam is geurig als hout
bitter en zoet [...]'