'Ik ben geen islamofoob - ik ben vrij'
De kritiek op de Algerijnse intellectueel Kamel Daoud - hij zou islamofoob zijn - is nogal beledigend.
Nog één keer liet de veelbesproken Algerijnse schrijver Kamel Daoud (45) zijn stem horen, op een literair festival in Keulen, via een liveverbinding. 'Het postkoloniale (Westen) zou niet blind moeten zijn en diversiteit mag geen excuus zijn voor barbarij. Ik ben geen islamofoob - ik ben vrij.' Sindsdien houdt hij zich stil. Een van de interessante stemmen in het islamdebat heeft zich uit woede teruggetrokken uit het publieke debat.
Na de massa-aanrandingen in Keulen op oudejaarsnacht vroeg iedereen zich af wat de daders bezielde. Daoud had zo zijn eigen verklaring. Wat de gebeurtenissen in Keulen opnieuw aantonen, schreef hij in Le Monde, is dat seksualiteit de grootste misère is in de Arabische wereld, de 'wereld van Allah'. 'Daar is het lichaam van de vrouw publiek domein. Het behoort iedereen toe, behalve haarzelf.'
Gepeperde reacties
Daarmee liet hij een bom vallen in de Europese links-academische wereld: hoe kan Daoud - nota bene zelf Arabisch met een islamitische achtergrond - zoiets beweren terwijl kwetsbare vluchtelingen en moslims in Europa al onder vuur liggen?
Een collectief van negentien Franse wetenschappers klom direct in de pen om Daoud te wijzen op denkfouten die een faux-pas zijn in de academische wereld. In een gepeperde reactie op het artikel van Daoud beschuldigden ze hem onder meer van het reproduceren van oriëntalistische clichés, het voeden van de groeiende islamofobie in Europa en een gebrek aan nuance.
Daouds bijdrage aan het debat was van korte duur - een week later gooide hij de handdoek in de ring. In een emotionele open brief, gericht aan een vriend, verklaarde Daoud voorgoed uit de journalistiek te stappen en alleen nog literatuur te zullen schrijven. 'In onze (Arabische) landen is seksueel verlangen verziekt en wordt het lichaam belegerd. Dit valt niet te ontkennen en ik moet het hardop zeggen en veroordelen. Maar opeens ben ik verantwoordelijk voor hoe dit wordt geïnterpreteerd (door islamofoben).'
Vastgelopen
Deze affaire gaat niet alleen over een paar op hun tenen getrapte intellectuelen. Daoud is niet de eerste Arabisch-seculiere intellectueel die vastloopt in de westerse context van het islamdebat, waarin critici worden gegijzeld door de angst voor (handlangers van) islamofoben te worden versleten.
Kamel Daoud kent dit denkmechanisme als geen ander, daarom rijst de vraag: waarom gaf hij zo snel op?
Daoud is internationaal vooral bekend om zijn debuutroman Moussa of de dood van een Arabier (2013), een antwoord op de klassieker De Vreemdeling van Albert Camus, waarvoor hij in 2015 de Prix Goncourt du Premier Roman krijgt. Als journalist schrijft hij columns voor Le Quotidien d'Oran, een Franstalige, Algerijnse krant. Daoud, de zoon van een politieman, woont tegenwoordig in Oran, de tweede grootste stad van Algerije.
In een profiel over Kamel Daoud in The New York Times Magazine (april 2015) schetst auteur Adam Shatz het beeld van een scherpe en autonome denker die begeesterd is door de (teleurgestelde) liefde voor zijn land en volk. In Algerije wordt Daoud zowel geroemd als verguisd om zijn lyrische en meedogenloze maatschappij- en religiekritiek. Na de aanslagen op 11 september schrijft hij dat Arabieren meer bekendstaan om het kapen, dan het bouwen van vliegtuigen. In zijn columns hekelt hij de onderdrukking van de vrouw en religieuze onderdrukking in het algemeen. Maar zijn harde kritiek geldt ook de westerlingen: waar de doodgeschoten Arabier in de klassieker van Camus naamloos blijft, krijgt het slachtoffer bij hem een naam - en een broer die in een verpletterende monoloog aan de bar korte metten maakt met het kolonialistische denken.
Doodsvloek
Omdat die broer orthodoxe moslims evenmin spaart, spreekt een Algerijnse salafistische imam een fatwa, een islamitische doodsvloek, tegen Daoud uit. De imam vindt hem een afvallige die oorlog voert tegen Allah en heilige, islamitische waarden.
Gezien zijn staat van dienst komt zijn drastische besluit om de journalistiek vaarwel te zeggen tamelijk dramatisch over. Wat stelt een petitie van negentien boze Franse intellectuelen nou voor als je artikel ondertussen breed wordt gesteund in het Westen?
Maar wie inzoomt op zijn geliefde stad Oran, een kustplaats met ruim 600.000 inwoners, begrijpt zijn verontwaardiging misschien beter. Oran is decennialang het toneel geweest van de bloederige onafhankelijkheidsoorlog tegen de Franse kolonisator en een burgeroorlog tussen de overheid en fundamentalistische moslimbewegingen. Het is ook de bakermat van de raï-cultuur, een controversiële - en onder jongeren zeer populaire - Noord-Afrikaanse muziekstroming waarin thema's als onbereikbare liefde, vrije partnerkeuze en religieuze hypocrisie worden bezongen. In de jaren negentig is het schrijven en zingen van raï niet zonder gevaar: in 1994 wordt Cheb Hasni, een van de bekendste raï-artiesten, voor het huis van zijn ouders doodgeschoten door islamitische extremisten.
Wie met die erfenis in een omgeving woont waar vrijheid en gelijkheid nog altijd niet vanzelfsprekend zijn, heeft net iets minder geduld met beschuldigingen van westerse academici die van mening zijn dat hij een toontje lager moet zingen. Of, zoals Daoud in zijn reactie op de wetenschappers formuleerde: 'Ze leven in mijn lichaam, noch mijn land. En ik vind het niet legitiem, zo niet schandalig, dat bepaalde mensen mij beschuldigen van islamofobie vanaf hun veilige en comfortabele caféterrasjes in het Westen.'
Diversiteit
Dat neemt niet weg dat er iets valt te zeggen voor de kritiek op Daoud. In het profiel van The New York Times Magazine zegt de auteur, die voornamelijk Algerijns-Arabisch spreekt, dat islamisten en de overheid de diversiteit van het Algerijnse volk ontkennen. Algerijnen zijn oorspronkelijk Berbers, de taal die zij spreken was tot voor kort niet officieel erkend. En het Arabisch dat hij spreekt? Slechts een dialect.
Het is daarom opmerkelijk dat Daoud in zijn stuk voor Le Monde de diversiteit van de islamitische wereld negeert. Ook nu bekend is dat de meeste opgepakte verdachten in Keulen uit Noord-Afrika komen, kan nog steeds worden gesteld dat de genderverhoudingen daar per land, streek en zelfs stad verschillen.
Ironisch genoeg, maakt het collectief van linkse academici zich evengoed schuldig aan selectieve verontwaardiging. Waarom poneren dat de seksuele misère in de Arabische wereld een ongenuanceerde uitspraak is, maar ondertussen wel in algemeenheden vervallen als het gaat over islamofobie in het Westen?
Voedingsbodem
Maar de opvallendste kritiek van de academici komt aan het eind van hun aanval: ze erkennen dat Daouds kritiek in Algerije - als lid van een seculiere minderheid - gerechtvaardigd is, maar vinden dat diezelfde bezwaren in westerse context een voedingsbodem voor islamofobie zijn. Met andere woorden: Daoud kan zijn stem beter bewaren voor Algerijnse podia, want in het Westen is zijn kritiek gevaarlijk.
De veronderstelling dat een Arabier met een afwijkende mening in een islamitische samenleving niet autonoom kan zijn, is misschien nog het sterkst verwoord door de Frans-Tunesische schrijfster Fawzia Zouari, die in het Franse blad Libération in de bres springt voor Daoud: 'Er is een neiging (in de links-Europese elite) die weigert te erkennen dat er Arabieren bestaan die voor zichzelf kunnen denken, hun eigen cultuur bevragen en niet de regels van het vrome denken gehoorzamen. Het is juist die houding die grenst aan neokolonialisme.
'Die tendens dicteert Arabische intellectuelen wat ze wel en niet mogen zeggen over hun samenleving. Ze negeren het gegeven dat die intellectuelen behoren tot een andere lange Arabische traditie: die van rebel poets en denkers die de vlam van de beschaving brandende houden.'