INTERVIEW
'Hopelijk lijk ik niet op mijn personages'
Roos van Rijswijk debuteert met een roman vol 'achteloze hoogstandjes', schrijft Arjan Peters. Met vrolijke spot praat de schrijfster over haar eersteling.
Jorge, een personage in de debuutroman van Roos van Rijswijk (30), luistert het liefst naar de band Unheilig. De Duitse Jorge is 'niet helemaal goed', soms wordt hij opeens vreselijk kwaad, maar met deze vreemde muziek door de koptelefoon - hilarisch sentimentele ballads die Rammstein-achtig griezelig worden gezongen - komt hij tot bedaren.
'Ik heb drie dagen gegoogled tot ik een Duitse band vond waar een niet zo snuggere man fan van kon zijn', zegt Van Rijswijk met pretogen. 'Unheilig bleek perfect. En zo had ik meteen een mooie titel voor het boek: Onheilig.'
De band gaat binnenkort stoppen, zag ze op Facebook. Met een stadiontournee nemen ze afscheid van hun fans. 'Jorge had er vast naartoe gewild.'
Van Rijswijk vermeldt het vaker tijdens het gesprek, dat iets waar ze over heeft geschreven inmiddels verdwenen is. Gaat het over de stad waar een groot deel van het boek zich afspeelt, Nieheim, deelt ze mee dat de treinverbinding ernaartoe inmiddels is opgeheven. De eigenaar van het pension aldaar waar ze verbleef, met wie ze over haar roman sprak: vervangen door een nieuwe. Haast ongewild portretteert Onheilig een wereld die aan het verdwijnen is.
Ook de personages zijn bezig te verdwijnen. In de roman maakt de welgestelde vijftiger Angelique, die ongeneeslijke kanker heeft, een reis naar Nieheim, waar haar zoon Miguel woont. Hij heeft twee jaar eerder Amsterdam verlaten en nooit meer iets van zich laten horen. Op hetzelfde moment reist hij juist naar zijn moeder, samen met Jorge. Iedereen denkt dat ze broers zijn, omdat ze er beiden Mexicaans uitzien. In werkelijkheid heeft Miguel Jorge van straat geplukt en zorgt hij niet geheel vrijwillig voor hem.
Echt bestaande mannen
De twee mannen bestaan echt. Een paar jaar geleden belandde de geboren Amsterdamse in het West-Duitse kuurstadje via een goedkope hotelaanbieding, 'anders kom je er niet zomaar terecht', zegt ze, met de vrolijke spot die zowel haar werk als haar voorkomen kenmerkt. Een saai, stil stadje, met vooral oudere blanke mensen en kersenbomen. 'Je kunt er wel mooi wandelen.'
Ze zag er eens twee jonge getinte mannen, de een zat hoog in een kersenboom, de ander stond eronder, een beeld dat haar aandacht vasthield. 'Ze vielen enorm op: iedereen loopt daar in pasteltinten, en plots zie ik die twee in een boom, alsof het de normaalste zaak van de wereld is.'
In wijlen de trein begon ze meteen te schrijven. Van Rijswijk schrijft al jaren korte verhalen voor literaire tijdschriften als Das Magazin, De Gids en Tirade (waarvan ze ook redactielid is), en is columnist bij Advalvas, het tijdschrift van de Vrije Universiteit. Aanbiedingen van uitgeverijen hield ze lange tijd af, ze wilde wachten tot ze een idee had dat 'levensvatbaar' was. Maar de schrijfsels in de trein konden wel eens tot een roman uitgroeien.
'Zo begin ik vaak: iets valt me op in het dagelijks leven en dat wil ik beschrijven. Meestal transformeert het beeld tot iets anders. Het is bijzonder dat dit duo zo letterlijk in het verhaal is verschenen.'
Later keerde ze nog twee keer terug naar Nieheim om er aan het boek te werken. Van Rijswijk dist de ene na de andere anekdote op. Het is daar meestal doodstil, maar uitgerekend de week waarin het boek voltooid moest worden was er een feest. 'Opeens marcheerde de fanfare onder mijn raam.' Het schuttersfeest, hoorde ze later. Er is ook een jaarlijks kaasfestival ('de Nieheimer kaas is afschuwelijk') en een houthakkersfestival. 'Lullig en lief', typeert ze.
Zakkenmuseum
Het mooiste aan Nieheim is echter het Zakkenmuseum. 'Zo bizar dat het bestaat: een museum opgedragen aan zakken. Stofzuigerzakken, jutezakken, zakagenda's. Ik heb het huilend van de lach met mijn vriend bezocht. Er was verder niemand, maar toen we op zolder aankwamen, stond daar de eigenaar. Hij stak in rap Duits een lang verhaal af, alsof hij het interessantste museum van de wereld had.' Ook deze scène is in de roman terechtgekomen.
Onheilig gaat over de waarde van familiebanden. Van Rijswijk raakte gefascineerd door de verhouding tussen Miguel en Jorge. Jorge is afhankelijk van de zorg van Miguel, maar Miguel kan ook niet zonder hem. Is het vriendschap of toch een soort familie, zoals de buitenwereld gelooft? Wat betekent familie?
Later voegde ze het perspectief van zijn moeder Angelique toe, een wat onsympathieke, verwende vrouw, verslaafd aan wiet en drank, die nooit een dag heeft hoeven werken. Miguel werd verwekt tijdens een onenightstand met een Mexicaan, maar Angelique wist niet dat ze zwanger was geraakt. Ze schrijft: 'Het enige onverwachte wat die jongen ooit gedaan heeft, op zijn plotselinge verhuizing naar nota bene Duitsland na, is geboren worden op de wc van de Bijenkorf. Zo banaal dat je het niet verzinnen kunt, ik zocht een angoratrui en kreeg ineens ontzettende kramp.'
Angelique kan niet van haar zoon houden, maar Miguel is volgens Van Rijswijk 'ook best wel een lul': hij laat zijn moeder achter en kiest voor zichzelf. In zijn vrienden heeft hij nieuwe familie gevonden. Zijn vader reist als een imaginair beeld met hem mee, gehuld in een wolk zand.
Angelique doet tenminste nog een poging zich met haar zoon te verzoenen door hem op te zoeken. Maar ook zij schiet tekort, zij heeft vooral een toeschouwer van haar lijden nodig. Van Rijswijk: 'Angelique is alleen met zichzelf bezig. Haar geprivilegieerde positie verlamt haar. Ze beseft dat er ongelijkheid is in de wereld en dat zij het beter heeft dan anderen, maar daarom vindt ze dat ze niets over anderen kan zeggen.'
'Ik geloof niet in de onmogelijkheid van echt contact'
Gaat de roman dan niet ook over de onmogelijkheid van echt contact? 'Ik hoop het niet', zegt de auteur resoluut, 'want ik geloof niet in dat onvermogen. Ik voel me ook geen buitenstaander in het leven. Ik ben geïnteresseerd in hoe mensen zich tot elkaar verhouden. Als schrijver wil je die verhoudingen op scherp zetten, dan wordt het interessant. Ziekte is een manier om dat te doen. Zo beweegt de kanker Angelique ertoe om haar relatie tot haar zoon te onderzoeken.'
En daarom schrijft ze ook vaker over familie, denkt ze. Terwijl ze zelf uit een warm nest komt (één broer, 'de leukste van de wereld'). 'Familiebanden zijn broeieriger dan vriendschap. Een ruzie in de familie heeft veel meer impact dan met een vriend. Als iemand zegt: ik heb niet zoveel met mijn moeder, dan is dat een heftige bekentenis. Je zit immers met elkaar opgescheept. En als je overhoop ligt met je familie lig je vaak ook overhoop met jezelf, het heeft morele implicaties.'
Dat is tragisch, maar ook gewoon grappig, voegt ze toe. Die twee uitersten zoekt ze voortdurend op in haar werk. Angelique is erg ziek en heeft geen zelfspot, maar juist daarom doet ze steeds komische uitspraken ('Ik woon niet hoog genoeg om me uit het raam te laten vallen'). Die tegenstelling herkent Van Rijswijk, die door bekenden als enthousiast en goedgehumeurd wordt omschreven, ook in zichzelf. 'Ik ben eerder zwaarmoedig en overbezorgd dan goedgehumeurd.'
Hopelijk lijkt ze niet op haar personages, zegt ze. Maar toch: 'Ik ben zo iemand die op ongepaste momenten lacht, die in een ernstig moment een rotgrap maakt. Dat is vast een beschermingsmechanisme.'
Daar moet ze wel om lachen.
undefined
Tussen Steinbeck en Cunningham
Eerste zin
Leeg, mijn huis voelt leeg, of misschien ben ik het zelf, want hier is niets veranderd.
'Deze zin stond er meteen, vanaf het moment dat ik Angelique had bedacht. Hij is blijven staan. De eerste zin van de tweede alinea was ook een goede opening geweest, zie ik nu. Nou ja.'
Rituelen
'Heb ik niet. Het boek voltooide ik in Nieheim, in één week, en daar had ik wel een strak ritme: vroeg op, wandelen, schrijven, weer wandelen, schrijven. Om vier uur 's middags even slapen. En tussendoor op het balkon van de hotelkamer roken.'
Literaire helden
'Voor deze roman had ik twee voorbeelden: Van muizen en mensen van John Steinbeck en Bloedverwanten van Michael Cunningham. Steinbeck schrijft afstandelijk, zijn personages handelen alleen. Er staat geloof ik maar één keer in het boek: 'denkt hij'. Zo wilde ik ook graag schrijven, maar ik vond het moeilijk. Cunningham lezen was dan ook een openbaring. Hij schrijft op tegenovergestelde wijze, hij kruipt volledig in het hoofd van zijn personages. Zo kan het dus ook. Ik denk dat mijn boek er tussenin zit.'