Hoe Couperus zijn oeuvre zegde DE SCHRIJVER GEZIEN DOOR DE OGEN VAN ZIJN PUBLIEK
KORT VOOR zijn dood werd Louis Couperus zestig jaar. Dat werd gevierd met een receptie in de Haagse kunstzaal Kleykamp....
Gedurende seconden blikte Couperus in de lens en hij sprak ook enige woorden. Het stomme filmpje is een jaar of zeven geleden teruggevonden en werd toen vertoond op de televisie. In zijn lezing 'Het gezicht van Louis Couperus' (1996) noemde Bas Heijne het onverwachte oogcontact met de reeds lang gestorven grootheid 'een kleine openbaring'.
Nooit gedacht dat hij nog eens van zo dichtbij te zien zou zijn. Al was hij dan niet te horen, de sensatie dat door bewegende beelden ineens ruim zeventig jaar overbrugd werden, was er niet minder om.
Die openbaring van de bijna tastbare ontmoeting was een unicum, maar wordt niettemin langs een omweg wederom bewerkstelligd door middel van het boek Met Louis Couperus op tournee. We horen en zien de schrijver, die in de laatste acht jaar van zijn leven om den brode in Nederland en Indië optrad met voordrachten uit eigen werk. H.T.M. van Vliet heeft de annonces uit de kranten opgediept, de uitnodigingsbrieven aan Couperus en diens kattebelletjes die retour gingen, foto's, tekeningen, spotprenten en bovenal recensies van de optredens. De documentaire is uiterst verzorgd uitgegeven en met precisie geschreven. Het enige steekje laat Van Vliet in zijn eigen begeleidende tekst vallen: 'In tegenstelling tot Amsterdam had Louis Couperus in Rotterdam veel succes.'
Uit de verslagen begrijpen we hoe en waar Couperus zijn oeuvre zegde, hoe de entourage oogde, waar het programma uit bestond en hoe het publiek reageerde. Het resultaat is een speelfilm, in kleur en met geluid, met Louis Couperus als precieuze hoofdrolspeler.
Nooit gedacht dat hij nog eens zo levensecht van de pagina's zou stappen. De nauwkeurige beschrijvingen van de verbaasde recensenten zijn met reden uit de vergeelde knipselmappen gelicht. Het maakt aanzienlijk verschil voor de levendigheid van de impressie of we uit de zoveelste hand vernemen dat Couperus zich als een dandy gedroeg, of dat we dat opmaken aan de hand van deze verzamelde ooggetuigenverslagen.
Bij de verschijning van de eerste delen van het Volledig Werk in 1987, hield Gerard Reve de lezing 'Het geheim van Louis Couperus', waarin hij betoogde dat diens dandyisme niet uitdagend bedoeld was. Het ging Couperus er niet om de gevestigde orde te verstoren, 'maar, integendeel, om orde te scheppen, de orde die Couperus eiste; het waren de attributen tot de opvoering van een drama waarin hij, Couperus, als acteur de rol van een uit eigen werk voorlezende schrijver speelde. Die gehele vertoning was middel, doch geen doel in zichzelf. Het doel was, belangstelling en begrip te wekken voor zijn werk.'
Met Louis Couperus op tournee ondersteunt deze veronderstelling, en laat tevens zien dat het doel niet altijd en zelden eenvoudig werd bereikt. Nederland was niet berekend op een type persoonlijkheid als de vermaarde literator. Zijn middelen leidden vaak dikwijls af van het doel. Vaak staarde men te exclusief naar de rok, de beringde vingers, de glacé handschoenen, het lorgnet, de orchidee in het knoopsgat, de schilderijen aan de muur en het marmeren zuiltje waar Couperus tegen leunde in diezelfde kunstzaal Kleykamp in Den Haag waar hij zijn grootste triomfen vierde. 't Was een ideetje van zijn zuster, die zuil, pruilde hij achteraf tegen de proestende critici. En 'de albasten vaas-lampen en sluierende zijden lichtkappen waren door mijne eigene vrouw gesuggereerd, zorgzaam als zij was het publiek, dat mij wel wilde aanhoren, niet te verblinden met te veel electriciteit'.
Deze doorzichtige apologie van de zogenaamde simpele burgerjongen die er toch ook niets aan kon doen dat de vrouwen in zijn omgeving voor een zekere ambiance zorgden, vergrootte het begrip niet. De toonzetting van de verdediging sterkte de tegenstanders in hun opvatting van Couperus als een wufte rarekiek.
Er was natuurlijk ook nogal veel om aan te wennen. Als men zich al had gezet over de noodzakelijke poespas waarmee Couperus zich omgaf, al dan niet op instigatie van zuster en echtgenote, dan kwam daar als eerstvolgende horde de stem. Die was niet te horen op het teruggevonden filmpje, maar uit de nu gebundelde recensies klinkt een vrij scherp geluid op. Een hoge toon, een piepstem, een overslaande falset, slecht articulerend, met een Hègsche tongval die van fleurig 'flùhrig' maakte, van aanstonds 'aênstunds' en van manier 'mèhnèhr'.
En waar het tegenwoordig op bühne en buis de bedoeling is te laten horen uit welke provincie men stamt, opdat het zich ABN-wanende publiek zich kan bescheuren om zo een platte uitspraak, daar was het de toehoorders van Couperus geraden zich sjakes te houden.
Die gedeisdheid werd beloond. Degenen die met inspanning - en niet zelden met een zakdoek voor de mond - de eerste giechels hadden gesmoord, en na de pauze weer met een uitgestreken gezicht hun plaats hadden ingenomen, werden vaak alsnog gegrepen door de ritmische pracht en exquise bewoordingen van de meesterlijke schetsen die ze kregen voorgeschoteld, en die gelukkig al even afwijkend waren van de toentertijd heersende middelmatigheid.
'Ik was mij tot gisteren onbewust, dat er zulke mooie sokken bestaan, met één breed wit streepje en vele smalle, fijn uit de lage lakschoentjes lijnend', schreef Johan de Meester in de Nieuwe Rotterdamsche Courant van 19 oktober 1915. Couperus snuit niet, 'hoe kunt ge zeggen dat hij snuit', schreef De Nieuwe Amsterdammer, 'hij golft met zijn neusdoek tegen zijn gelaat aan'.
Die reacties waren begrijpelijk. Wie afgaat op de verslagen, ziet dat Couperus geen begenadigd voordrachtskunstenaar was. Zijn geaffecteerde geluid en uitzonderlijke uitmonstering vroegen welhaast om gniffel en gnuif. Des te frappanter is het tegengeluid, dat minstens zo sterk is te horen en de tournee-in-boekvorm uiteindelijk welzeker tot een geslaagde maakt: wanneer je je liet onderdompelen in de bijzondere taalmuziek van Couperus, wanneer je begreep dat de entourage en kostumering correspondeerden met zijn hang naar verfijning en schoonheid, dat alles bijdroeg aan het toneelstuk dat moest uitmonden in belangstelling voor het werk, dan lukte het vervoerd te worden.
De schrijver las over goden, Venetië, Japan, debiteerde schalksheden en reciteerde lyrische droomverhalen. De blauwkousen in de zaal vonden alles bij voorbaat kostelijk, maar ook menig afwachtender heer moest zich gewonnen geven.
Die reacties, zowel de spotlustige als de bewonderende, maken de afstand tussen toen en nu miniem; juist groot genoeg om de hedendaagse lezer een steek van jaloezie te bezorgen. We zien Couperus door de ogen van zijn publiek - maar wij zíjn dat publiek niet, we bezitten geen toegangskaartje als bewijs, geen door ons zelf geschoten foto, en we kunnen de stem niet imiteren omdat we die nooit live hebben gehoord.
Die rare Haagse stem, die ook een jaar voordat Couperus stierf weerklonk in Soerabaja. De zaal was slordig ingericht, het licht was zo matig dat de schrijver het op een kinderachtig mekkeren zette, en in de pauze bleek hij dermate geïndigneerd dat hij, volgens het Soerabaiasch-Handelsblad, 'op hoogen toon' het toegezegde honorarium (groot vijfhonderd gulden, een topbedrag) opeiste met de mededeling dat dit in open couvert behoorde te worden overhandigd.
Dat hij kwaad was, kan gevoeglijk worden aangenomen: hij kon zijn show alleen opvoeren als de condities perfect waren. Voor een dandy zijn condities van levensbelang. Alleen levert die hoge toon voor zijn ontstemdheid niet het doorslaggevende bewijs. Immers, een lage had hij niet.
Arjan Peters
Louis Couperus op tournee - Voordrachten uit eigen werk 1915-1923 in recensies, brieven en andere documenten.
Bezorgd door H.T.M. van Vliet.
Letterkundig Museum; 242 pagina's; ¿ 49,50.
ISBN 90 73978 73 4.