Het langste haar, de ruigste beat
De Haagse beatgroep Q65 had maar één grote hit (The Life I Live, in 1966), maar tot in Amerika toe zijn er nog fans van de ‘Kjoe’ te vinden....
Zo op het oog viel het in de jaren zestig nogal mee met het succes van de Haagse beatband Q65: hoger dan plaats vijf in de top-40 (The Life I Live) kwamen ze niet, de gloriejaren 1966-1967 leverden maar één album op (Revolution) en daarna werd het door drugsgebruik, ruzie en dienstplicht snel minder.
Om recht te doen aan het fenomeen dat Q65 was, moet je inzoomen op andere zaken: geen band had zulk lang haar, hun cocktail van beat en r & b was ongekend woest en aan de ruige concerten had de juut de handen vol. The Golden Earrings was er een ‘meisjesband’ bij. De songs zijn overeind gebleven: onder liefhebbers van rauwe garagebeat geniet Q65 een wereldwijde cultstatus.
Een biografie over de ‘Kjoe' was dus zeer welkom en het is natuurlijk goed nieuws wanneer het dan ook nog een ‘ultieme biografie’ betreft: die woorden prijken op het omslag van Q65 van undergroundmuzikant, -striptekenaar en auteur Pim Scheelings.
Zelfspot, vermoedelijk, want Q65 ís geen pure biografie, en zeker geen ultieme. Een historisch kader of een poging tot journalistieke duiding? Niets daarvan.
Q65 is een pretentieloze verzameling anekdotes, vooral afkomstig van de nog levende bandleden (drummer Jay Baar overleed in 1990, frontman Willem Bieler in 2000), en dus een popboek van het type dat in het Engels een ‘oral history’ genoemd wordt.
Die aanpak werkt aanvankelijk prima. Meeslepende en soms hilarische verhalen zijn door door Scheelings in spreektaal opgeschreven, met weinig interpunctie. Sympathiek gebabbel geeft hij graag de ruimte. Sologitarist Frank Nuyens over de eerste ontmoeting met fuzzgitarist Joop Roelofs: ‘Ik dacht: wat moet die bril van me? Hij praatte ook zo keurig weet je wel? Het leek wel zo'n intellectueel.’
Roelofs: ‘Ja, je moet toch een imago hebben hè?'’
Talrijk zijn de anekdoten over hysterische meiden, vechtpartijen, onderlinge rotgeintjes en ruzies, een ongeluk met het bandbusje en natuurlijk de beroemde mediastunt in 1966 ter promotie van The Life I Live: per rubberboot de Noordzee oversteken, naar Londen (wat ook lukte, met wat hulp; een paar duizend fans verwelkomden de band bij terugkeer op het Scheveningse strand).
Helaas zakt de vertelling gaandeweg in. Naarmate de verhalen minder charmant en geestig worden en de verwijten op tafel komen, ga je meer verlangen naar een gezaghebbende schrijver, die de informatie kritisch weegt en rangschikt. Het is een stuurloos verhaal geworden, dat evenveel vragen oproept als beantwoordt. Dat realiseer je je eens te meer, wanneer op de laatste pagina’s alsnog een regiment auteurs, muziekpublicisten en collega-muzikanten aan het woord komt.
Een echt goede Q65-biografie (of liever nog: een goed boek over de Haagse beatscene) moet er nog altijd komen. Scheelings’ ‘ultieme biografie' zou daarbij als een leuke secundaire interviewbundel kunnen dienen.Menno Pot