Het is de schuld van Nederland
De spanningen tussen nieuwkomers en autochtone Nederlands zijn de schuld van de laatsten, menen Von der Dunk en Heijne. In hun afkeer van de waarden van het Westen slaan zij de plank mis....
Sommige Nederlandse intellectuelen maken zich grote zorgen over de toestand van ons land. ‘Wat is er toch met Nederland aan de hand?’, klinkt het larmoyant.
De politieke moorden op Pim Fortuyn en Theo van Gogh worden opgevoerd als markeringspunt voor de veronderstelde omslag van een tolerant in een xenofoob en benepen land dat ‘de blik naar binnen heeft gericht’.
Ook de Utrechtse historicus H.W. von der Dunk en columnist Bas Heijne van NRC Handelsblad proberen deze vraag te beantwoorden. Hun antwoorden schieten tekort. Dat komt doordat zij, hoe verschillend verder ook, zelf de blik nogal sterk naar binnen hebben gericht. Zij hebben bijna alleen oog voor wat er veranderd is in Nederland en nauwelijks voor wat die veranderingen heeft veroorzaakt.
Zo heeft Von der Dunk het beschuldigend over het ‘harde, formalistische vluchtelingenbeleid’, zonder enig begrip voor de oorzaak ervan: de onbelemmerde komst naar Nederland in de afgelopen veertig jaar van 2 miljoen niet-westerse allochtonen, die zich zeer moeizaam aanpassen aan de Nederlandse samenleving, wat onder andere blijkt uit een relatief hoog aandeel in de criminaliteit en de werkloosheid. Onder hen bevinden zich een miljoen mensen uit islamitische landen waar een vijandig beeld van het Westen heerst.
Wanneer je daarbij rekening houdt met de opkomst en groei van de radicale islam die niet alleen in de islamitische wereld zelf, maar ook in de Verenigde Staten, in Engeland en in Spanje zware terreuraanslagen heeft gepleegd, wanneer je bedenkt dat de plegers van die aanslagen, onder wie ook de moordenaar van Theo van Gogh, vaak afkomstig zijn uit West-Europa, dan verwonder je je niet over ons ‘harde vluchtelingenbeleid’, maar over Von der Dunk aan wie deze geschiedenis voorbij lijkt te zijn gegaan.
En wanneer hij het er wel over heeft, slaat hij de plank herhaaldelijk mis. De zeer gebrekkige aanpassing van de nieuwkomers wijt hij uitsluitend aan Nederland dat het ieder-voor-zich-devies zou huldigen en te weinig sturing zou bieden, waardoor jongeren zouden radicaliseren. Die arme jongeren toch. Ze kunnen er zelf niets aan doen. Het ligt aan Nederland. Maar als dat zo is, hoe kan het dan dat de radicale islam is ontstaan in de islamitische wereld en niet in het Westen?
Dit is niet zomaar een toevallig gebrek aan kennis, maar hangt samen met Von der Dunks eenzijdige nadruk op de westerse cultuur als bron van alle problemen. Hij neemt Nederland vooral kwalijk dat het niet gericht is op het Europese continent, maar op de verfoeilijke Angelsaksische wereld met haar ‘succescultuur’ en ‘heerschappij van de reclame die door de vrije markt een totalitair karakter heeft aangenomen’.
Von der Dunk gruwt van het Nederlandse atlanticisme dat het kabinet-Balkenende ertoe heeft gebracht in 2002 de ‘desastreuze Irak-koers’ van de ‘bigotte’ Bush te volgen. Nee, we hadden op de ‘Europese boot’ moeten springen. Was die er dan? Er was een Franse megalomane boot en een Duitse pacifistische boot. Een Europese boot heb ik niet zien langskomen.
Democratie in Irak is onmogelijk gezien de ‘aard’ van dat land, weet Von der Dunk. Daar kun je alleen maar kiezen tussen dictatuur en terrorisme. Hiermee komt hij dicht in de buurt van de communisten in de jaren zeventig die zeiden dat de dictatuur van Mao Zedong voor westerlingen niet uit te houden zou zijn, maar dat Chinezen dat heel anders beleefden. Zo zal het met de Irakezen ook wel zijn. Gewoon een kwestie van aard.
Von der Dunks afkeer van Amerika is een afkeer van het Westen zelf. Zonder commentaar haalt hij de opvatting van de Britse cultuurhistoricus Arnold Toynbee aan die vond dat ‘de westerse beschaving, en dat wil vooral zeggen de Verlichtingstraditie, rationalisme en ongeloof, de mensheid op een dood spoor heeft gebracht’. Von der Dunk zelf klaagt over het ‘immense gezag van het getal’ en schrijft dat toe aan ‘het verlies van een metafysische oriëntatie’, maar uiteindelijk aan de democratie zelf die verantwoordelijk is voor de ‘uitholling van kwaliteitsgevoel en de vervanging door kwantiteit’. Met zijn deftige afkeer van democratie lijkt Von der Dunk mij niet de man om de verdediging van het vrije Westen aan toe te vertrouwen.
Dan Bas Heijne. Die zegt dat Nederland afscheid heeft genomen van de idealen van zijn jeugd: individuele autonomie, een antinationalistisch streven naar Europese eenwording en afscheid van de godsdienst. Die Verlichtingsidealen vat hij samen als een ideologische afkeer van identiteit. Nu is de tendens tegengesteld. Men zou weer streven naar een identiteit die (gek genoeg) slechts ervaren kan worden door zich over te geven aan iets dat groter is dan het individu: een groep, een land of God.
Deze ‘nieuwe hang naar eigenheid’ komt volgens Heijne voort ‘uit een gevoel van dreiging’. Heijne besluit zijn boekje oecumenisch door voor de oude én de nieuwe idealen te kiezen.
Heijnes betoog maakt de problemen waar Nederland wel degelijk mee worstelt nodeloos ingewikkeld. Hij omschrijft zijn begrippen niet precies genoeg. Hij ziet het multiculturalisme als het streven naar ‘een mengelmoes van kleuren en identiteiten’.
Maar het multiculturalisme was het idee dat alle culturen, in een gehuichelde gelijkwaardigheid, zonder problemen naast elkaar konden bestaan. Immigranten hoefden zich niet aan te passen aan de westerse cultuur want die was heus niet beter dan die van henzelf.
Toen bleek dat niet-westerse immigranten het hier erg slecht doen en dat hun ‘cultuur’ in essentiële opzichten strijdig is met en ook bedreigend voor de onze, is de angst ontstaan waarover Heijne het heeft.
Die angst houdt Heijne in stand door geen afscheid te nemen van het multiculturalisme. Hij geeft het gewoon een andere naam: pluralisme. Mensen kunnen volgens hem best ‘pluralistisch’ zijn als ze ook maar ‘een plek hebben waar ze zichzelf en hun overtuiging niet hoeven te relativeren’.
Zolang mensen in Nederland met de dood worden bedreigd omdat ze meningen hebben die nieuwkomers onwelgevallig zijn, zolang die nieuwkomers onevenredig crimineel zijn en in eigen kring hun vrouwen mishandelen en afvalligen het leven zuur maken, zo lang is pluralisme niet het antwoord.
Het enige juiste antwoord is dat we hen aan onze wetten houden: vrijheid van meningsuiting, vrijheid van godsdienst, dus ook van afvalligheid en ongeloof, en gelijkheid van man en vrouw. Wanneer overtredingen daarvan met het strafrecht in de hand consequent en flink worden afgestraft, kan iedereen op zijn eigen plekje doen wat hij wil.
Chris Rutenfrans