‘Het grootste gevaar schuilt in routine’
Amsterdam vandaag, laatst nog China. De sterviolist Gidon Kremer reist met zijn ensemble van jonge musici rond en leert ze buiten muzikale grenzen te treden....
Ach, ‘diva-gedrag’, waar in de wandelgangen voor was gewaarschuwd, kon je het eigenlijk niet noemen. Gidon Kremer mijdt nu eenmaal interviews zoveel mogelijk. Maar hij was er, en precies zoals bij die andere spaarzame interviews zich verontschuldigend dat hij eigenlijk ‘wel erg moe’ was omdat hij ‘net uit het vliegtuig’ komt. Wenen was het vandaag, ‘maar laatst was ik in China’; hij reist ‘elf maanden per jaar’. En zo gaat het nu al dertig jaar, sinds hij in 1970 door Herbert von Karajan de beste violist ter wereld werd genoemd. Eventjes dus, glimlacht hij, alleen tijdens de koffie, dan zal hij snel vertellen waarom het belangrijk is dat zijn ensemble Kremerata Baltica mee doet aan het Sinfonietta String Festival in Amsterdam. Want daar gaat het hem immers om: de muziek. Omdat, zoals een bewonderaar het noemde, ‘bij Kremer altijd meer op het spel lijkt te staan dan gewoon een concert’. Een denkend speler, waarschijnlijk de enige violist die ooit twee maanden op de Noordpool heeft gezeten. Ter inspiratie. IJl klinkt zijn toon dan ook vaak. De één noemt dat kil, de ander intens. Hij was de violist met dat wonderlijk schonkige hoofd, veel te grote bril en sluik, kleurloos haar. Inmiddels is hij veranderd in een ietwat oudere, onopvallend ogende grijzende heer, in grijs houthakkershemd, en met grijsblauwe ogen. Ogen waarvan vroeger werd gezegd dat ze je tegen de muur aanpinnen, maar vandaag wenden ze zich vooral onrustig richting klok. Want waar blijven zijn protegés die met de bus uit Wenen komen? Alweer tien jaar geleden heeft hij zichzelf *‘voor mijn 50ste verjaardag’* immers een ensemble gegeven: Kremerata Baltica. Een compleet strijkorkest van jonge musici, gemiddelde leeftijd 27. Hij leert ze wat hijzelf altijd deed. Ze reizen de wereld af, ze winnen prijzen. En ook zij komen uitsluitend uit de Baltische staten, zoals hij zelf ook uit Litouwen kwam. Het schept, blijkt, een band. Proestend zegt de man die nooit zou lachen: ‘Ik zal je een grap vertellen. In China hield ik een lezing over mijn ensemble. Een student vroeg: zijn Litouwers echt zwarte Duitsers?’ Hij heeft zich erbij neer gelegd, bij dat beeld van de regio in de marge. Tegelijk heeft hij er een speerpunt van gemaakt: het ensemble speelt voornamelijk Oost-Europees repertoire, van voornamelijk hedendaagse of moderne componisten. Want: ‘Ik doe alleen nog maar wat ik zelf belangrijk vind.’ Anders dan veel van zijn collega’s, combineerde Kremer immers al vanaf het begin van zijn loopbaan het standaard klassieke repertoire met nieuwe muziek, en maakte naam als pleitbezorger van Schnittke, Pärt, de Italiaan Luigi Nono, en, volgens Kremer zelf, Astor Piazzolla, ‘voordat hij gebruikt werd om geld op te brengen.’ We mogen het als een missie zien. Zelf voelde hij in zijn jonge jaren de druk van het totalitaire regime. Zijn vader, joods violist, moest onderduiken in Riga. Hij studeerde hij viool in Moskou bij David Oistrach, onder het Sovjetregime. ‘Dat was moeilijk, ik probeerde een vrije kunstenaar te zijn.’ ‘Openstaan’, zegt hij enigszins dwingend, ‘daar gaat het om.’ Vandaar ook de samenwerking met het Sinfonietta, ‘dat bestaat immers ook uit jonge musici.’ En, zou je eraan toe willen voegen, beide orkesten kijken voorbij de starre grenzen van de klassieke muziekwereld. Vraag het hem en hij zegt opvallend ontwijkend: ‘Wij zijn heel normaal hoor. Het is allemaal muziek.’ Het is alsof de strijd gestreden is. Later wil hij toch nog wel een keer zijn les vertellen: ‘Het grootste gevaar voor professionele musici is routine. Ik doe er alles aan dat mijn ensemble dat niet aanleert.’ De koffie is op, en dan is het gedaan met de reflectie. ‘O, is er een thema, dat wist ik niet,’ zegt Kremer verbaasd. Het Sinfonietta Festival heeft voor de gelegenheid Oost-Europa als thema uitgeroepen. Zo staat het befaamde Muziek voor snaren, celesta en slagwerk van Bartók, naast twee kwartetten van in Theresienstadt omgekomen Tsjechische componisten: Pavel Haas en Schulhoff. Maar ook wordt Bernsteins Serenade erbij gehaald. Is er dan sprake van een karakteristiek in muziek die, zoals dat hier wordt genoemd, uit het voormalige Oostblok komt? Licht zuchtend waagt Kremer nog een laatste poging: ‘Het verleden is ook bij de jonge componisten aanwezig, zoals dat nog minstens drie generaties hun kijk op de dingen bepaalt. Ze reflecteren op de traditie, maar ze zetten zich er niet meer tegen af.’