Op Goede Vrijdag, vijfhonderd jaar geleden, overleed de schilder Rafael. Zijn grafmonument in het Pantheon in Rome werd het model voor hoe wij tegenwoordig kunstenaars als helden eren.
Het Pantheon is dicht, en het is er stil: het lijkt wel het einde der tijden. Maar anders dan in de meeste Romeinse monumenten, is het er tenminste niet donker. Elke dag inspecteert de zon dit bouwkundig wereldwonder door de opening in de koepel en maakt zijn ronde langs het veelkleurige marmer, dat mysterieus oplicht zonder dat er ook maar een raam aan te pas komt.
Rust mág ook wel een keer. Gewoonlijk zie je door het maaiveld van toeristenpetjes, camera’s en koptelefoons nog maar weinig van het mysterie. En stilte is des te beter, nu er wat te herdenken valt. Want Rafael, de schilder die eeuwenlang vereerd is als een god, is vijfhonderd jaar dood.
Op Goede Vrijdag 6 april 1520 stierf hij plotseling en relatief jong, op zijn 37ste verjaardag; een schilder die gold als de wonderboy van de Italiaanse Renaissance. Het is nu moeilijk voor te stellen, nu zijn School van Athene (1510) op zo’n beetje elk boekomslag over die tijd verschijnt, maar toen dat fresco in het Vaticaan werd onthuld, was het totaal verbijsterend – niemand had mensen uit verleden en heden ooit zo ‘levend’ bij elkaar gezien, zo ‘net echt’ in een overtuigende voorstelling gevat gezien. Dat gold ook voor zijn altaarstukken, zijn Maria’s en vooral zijn kinderen. Het leek of Rafael, voluit Raffaello Sanzio, de deur naar de hemel had opengezet en mensen op aarde naar binnen konden kijken. Dat is zowel het effect als de grap van zijn beroemde Sixtijnse Madonna (1513) met de verveelde knaapjes onder de Madonna met kind.
Rafael zelf was een jongen, maar een aardige jongen. Niet alleen in zijn liefdesleven was hij de tegenpool van zijn norse rivaal aan het pauselijk hof, de mannenman Michelangelo die niemand in zijn buurt kon velen, die met zijn laarzen aan sliep en ernaar streefde geprezen te worden om zijn ‘verschrikkelijkheid’. Rafael cultiveerde andere kwaliteiten, vooral de zeldzame combinatie van empathie, bescheidenheid en uitzonderlijke begaafdheid. Dat verklaart mede dat toen hij plotseling stierf diplomaten naar huis schreven dat de paus en zijn hof ‘in universele rouw waren gedompeld nu ze de hoop op de onvoorstelbare dingen die hij nog zou gaan doen hadden verloren’. De gezant uit Mantua ging verder: ‘De hemel gaf dezelfde tekens bij zijn dood als toen Christus stierf: het pauselijk paleis beefde en dreigde in te storten.’ Dichters rivaliseerden in de compositie van grafschriften. Een ervan luidde: ‘Geen wonder dat je stierf op de dag van Christus’ dood: Hij was de God van de natuur, jij van de Kunst’.
Dat was geen flauwe grap: vijfhonderd jaar geleden kon Christus zo dichtbij en menselijk lijken, dat je een bijzondere sterveling met hem mocht vergelijken. En juist dat Christus dichterbij brengen was Rafaels grote verdienste. De middeleeuwse Christus was ongenaakbaar en onmetelijk groot geweest. De oprechte, en ook in huidige ogen soms heftige bewondering van Rafaels tijdgenoten is eigenlijk heel ontroerend.
Niet alleen liet Rafael zien hoe de hemel eruitzag. Ook toonde hij in tekeningen, ontwerpen en reconstructies het ware uiterlijk van de Klassieke Oudheid, en hoe de glorie daarvan hersteld zou kunnen worden: behalve schilder, tekenaar, architect en ontwerper, was hij ook archeoloog en wetenschapper. Zijn laatste door koorts geplaagde dagen ontwierp hij zijn eigen grafmonument in het Pantheon. Hij had een fortuin verdiend en er kon wat van af. Toch was dat een bijzondere stap.
Het Pantheon was onder de eerste Romeinse keizer Augustus in 27 voor Christus gebouwd als tempel en na een brand, een eeuw later, verbouwd tot de koepel die we nu kennen. In 609 werd het de kerk van Santia Maria ad martyres, zo genoemd omdat de beenderen van vroegchristelijke martelaren er waren begraven. Paus Bonifatius IV zegende de tot dan toe door heidense demonen bewoonde plek in. Middeleeuwse kronieken leggen uit dat je de sporen van dat glorieuze moment nog steeds kunt zien: de duivelse bewonertjes van het Pantheon zouden op dat moment in paniek zijn gevlucht en hadden zich met geweld een weg gebaand door het dak naar buiten, zodat het gat in de koepel was ontstaan. Sindsdien was er aan het Pantheon niet veel meer verbouwd of gerestaureerd, en begraven werd er überhaupt niet. Maar onder het mom van de restauratie van een nis gaf Rafaels grafmonument de functie van het gebouw een geheel nieuwe wending.
In de oudheid waren de zeven nissen van het gebouw gewijd aan de (toen bekende) zeven planeten. Rond 1500 verkeerden de meeste nissen in bouwvallige staat. Rafael liet er één restaureren en vroeg de beeldhouwer Lorenzetto met wie hij samenwerkte om daarvoor een variatie op een antiek beeld van Venus en haar zoon Amor te maken. Zo transformeerden Venus en Amor in Maria en Christus, simpelweg door ze op een altaar in een Mariakerk te zetten – want Lorenzetto’s beeld is welbeschouwd een trouwe kopie van het antieke prototype.
Bien étonnés de se trouver ensemble, wellicht. Maar waarom niet? Had Venus volgens de Romeinse mythologie de wereld niet ‘schoonheid’ gegeven (gratia in het Latijn)? Net zo had Maria de wereld Gods liefde en genade geschonken in de vorm van haar Zoon – ook ‘liefde’ en ‘genade’ zijn betekenissen van gratia. En natuurlijk moest Rafael onder een Venus = Maria rusten. Want zijn roem berustte juist op de gratie van zijn bevallige Madonna’s.
De gracieuze Rafael had veel goede vrienden. Een van hen was kardinaal Bembo, die naast een prachtig boek over de liefde en een over de taal ook een grafschrift voor Rafael schreef. Oorspronkelijk stond dat in een inscriptie op de vloer voor het altaar waarachter de schilder lag begraven. Pas veel later is het op de antieke sarcofaag gebeiteld waarin zijn gebeente bij een restauratie van het graf in 1826 kwam te liggen: ‘Hier ligt de beroemde Rafael. De Natuur, Moeder van alles, was tijdens zijn leven bang dat hij haar zou overvleugelen; maar toen hij stierf, ging ook Zij bijna dood.’ Bembo speelt met het grafmonument door te suggereren dat de overeenkomst tussen Venus en de Heilige Maagd is dat zij beiden een symbool zijn van de voedende, scheppende natuur. En hij geeft de schilder het compliment dat het scheppen van schoonheid hem haast beter leek af te gaan dan de natuur.
Leek: want uiteindelijk schaart de dood Rafael onder de gewone stervelingen: datur omnibus mori (‘aan allen wordt het gegeven te sterven’) stond er boven de inscriptie. Natuurlijk verraadt de magnifieke plek van zijn graf dat Rafael trots was op wat hij had bereikt: de creatie van superieure kunstwerken en, als architect en restaurator, de restauratie van wat onherstelbaar stuk had geleken. Maar het graf is tegelijkertijd ook een belijdenis van de menselijke beperking, omdat het een opgaan verbeeldt in een geheel dat onmetelijk veel groter is dan wij: de kosmos zelf.
Dat bleek oorspronkelijk veel duidelijker dan nu. Na het opgraven van Rafaels skelet in 1833, op zich al een vertoning (tot ontzetting van de toeschouwers bleek de kunstenaar van de gratie een reus van een kerel!), werd het graf in het begin van de 20ste eeuw opengewerkt tot de betreurenswaardige poppenkast waar tegenwoordig alle toeristen op af drommen: de prominente sarcofaag achter glas, met wat fladderende duiven en een foeilelijke rouwkrans van brons.
Maar wat Rafael had bedoeld was een altaar, slechts voorzien van een inscriptie op de vloer ter markering van zijn graf. Dankzij dat altaar moest de gelovige zijn ziel hemelwaarts zien te wenden, naar de kosmos die God was en die werd verbeeld door het alziend oog in het tempeldak.
Maar algauw wilden ook ander kunstenaars in het Pantheon worden begraven, en daar bleef het niet bij. Als er één contrast is met Rafaels subtiele grafaltaar, is het wel de absurde zelffelicitatie in de stapel marmer en brons waarin een nisje verderop in 1878 Victor Emanuel II, de eerste koning van het verenigd Italië werd begraven. Toen was Rafaels revisie van het Pantheon al lang door vele buitenlanden gekaapt en verhaspeld. Naarmate Rome minder caput mundi werd, schoten de Pantheons elders als paddenstoelen uit de grond, in Berlijn, Napels, Washington en overal waar men grote aspiraties koesterde. Ze herbergden de praalgraven van de groten der aarde, zoals het Pantheon in Parijs, door het vaderland gewijd aux grands hommes. En wie waren dat? Kunstenaars en schrijvers, de moderne heiligen.
Rembrandt
Rafaels classicisme is zo vaak en zo slecht geïmiteerd dat velen het tegenwoordig ten onrechte voor saai houden. Toch wist onze eigen Rembrandt, die niets van classicisme moest hebben, hoe goed het werk van de meester was. Liever dan naar Italië te reizen, inspecteerde Rembrandt het werk van zijn Italiaanse concurrenten op de Amsterdamse kunstveilingen. Toen daar Rafaels fantastische portret van Baldassar Castiglione (1515, nu in het Louvre) onder de hamer kwam, maakte hij op een kattebelletje een kopie, met verbijsterde vermelding van de torenhoge prijs.