Herinneringen in een verontrustend perspectief Don McCullin, blanke bemoeial met camera
Met armoede en geweld was de Britse fotograaf Don McCullin al vroeg bekend. Hij fotografeerde de arbeidersklasse waarvan hij deel uitmaakte, leefomstandigheden die eerder associaties met de vorige dan de huidige eeuw oproepen....
'SLEEPING with ghosts', heet de expositie van de Engelse frontfotograaf Don McCullin en wie de honderden zwartwitfoto's in de Barbican Art Gallery in Londen ziet, twijfelt er niet aan dat McCullin geregeld uit zijn slaap wordt gehouden door de herinnering aan verminkte lijken en de starende blik van verhongerende kinderen. Dat hij, na Biafra, Vietnam, Cambodja, Libanon, nog leeft mag een wonder heten, en dat hij de fotografie nog steeds niet vaarwel heeft gezegd evenzeer.
Voor de generaties die opgroeiden toen de televisie haar intrede deed in de Westerse huiskamers, kan een bezoek aan McCullins expositie een ontluisterende ervaring betekenen. Want zijn foto's laten zien wat zorgzame ouders hun kinderen onthielden door simpelweg de zwartwittelevisie uit te zetten als de beelden te erg werden.
Een glimp van de honger in Biafra, een enkel vaag, grijs beeld van G.I's in de modder van Vietnam, dat zijn - mogen we hopen - de spaarzame herinneringen van de eerste televisiegeneratie aan vreselijke ellende die zich ver weg voltrok. En nu doorbreekt McCullin met terugwerkende kracht alsnog het taboe op angst en walging, dood en verderf.
Met zijn oorlogsbeelden plaatst hij de jeugdherinneringen van de welvaartsgeneratie in een ander, verontrustend perspectief. Hij vult de leemtes in ons visueel geheugen op. De Beatles op een rondvaartboot in Amsterdam en Neil Armstrong op de maan krijgen gezelschap van spookbeelden uit Biafra en Vietnam.
De vrolijke kant van het leven heeft McCullin (1936) nooit getrokken, zijn werk getuigt daar althans zelden van. 'Zoals mijn hele generatie ben ik een product van Hitler', schrijft hij in zijn autobiografie Unreasonable Behaviour. 'Ik ben geboren in de jaren dertig en gebombardeerd in de jaren veertig.' Bomkraters en ruïnes waren zijn speelplaatsen, hij groeide op in een miserabele Londense wijk. Zijn jeugdervaringen verklaren niet waarom hij keer op keer zijn leven in de waagschaal zou stellen - dat blijft een mysterie - maar maken het wel begrijpelijker. Met geweld en misère was McCullin al van jongsaf aan bekend.
Zijn vroege foto's van rond 1960 tonen de arbeidersklasse waarvan hij deel uitmaakte. Zijn eerste, door de Observer gepubliceerde foto is die van een Londense jeugdbende waar hij destijds mee optrok. Het zou een scènefoto uit Westside Story kunnen zijn. De bendeleden, keurig in het pak gestoken, poseren op het skelet van een verwoest woonhuis. Het is het sombere beeld van jongeren zonder illusies.
Straatarme mijnwerkers en werklozen, hun fiets beladen met zakken kolengruis, ploeteren door eindeloze moddervelden. Arbeiders slenteren over grauwe wegen naar walmende industriecomplexen en gozertjes houden bokswedstrijden in straten vol afval, de lucht vol smog. Onvoorstelbare armoede legde McCullin in Engeland vast, leefomstandigheden die we eerder met de negentiende eeuw dan met de naoorlogse wederopbouw associëren. Maar de foto's zijn kinderspel vergeleken met de oorlogsfotografie die hem vanaf 1964 bijna twintig jaar in een ijzeren greep zou houden.
De burgeroorlog tussen Turken en Grieken op Cyprus was het eerste gewapende conflict dat hij versloeg. Zonder compassie met de lezers van de Observer legde hij de gruwelen vast. De wanhoop van vrouwen die bij thuiskomst hun echtgenoot en diens broer op de gangvloer vinden, doorzeefd met kogels, een familie geschaard rond het lijk van een schaapsherder. Voor zijn Cyprusreportage werd de debutant aan het front onderscheiden met de World Press Photo Award.
Ongekend brutaal en vol doodsverachting moet McCullin zijn geweest, zoals hij in 1966 in de Belgische Kongo de val van Lumumba en de strijd die daarmee gepaard ging vastlegde. Voor zijn ogen werden gevangenen - jochies nog - gemarteld, alvorens te worden afgemaakt door hun even jonge overwinnaars. Hoe komt het, vraag je je al bij die foto's af, dat niet een van die jongens, bij wijze van macaber grapje, niet ook even een salvo afvuurde op die blanke bemoeial met zijn camera?
Maar het geluk week nooit helemaal van McCullins zijde, ook al raakte hij enkele malen gewond. Van crisis naar crisis trok hij, eerst voor de Observer, later voor de Sunday Times. Naar Noord-Ierland en Bangladesh, van het Midden-Oosten naar Zuidoost-Azië. Hij reisde naar het hongerende Biafra, waar hij een bijna verhongerd kind fotografeerde in een vluchtelingenkamp. Dat beeld spookt, zo zegt hij zelf, nog steeds door zijn hoofd. Het jongetje, een albino, staat met een van pijn gekromd lichaam voor McCullins lens. Met zijn ene oog kijkt hij hulpeloos naar de fotograaf, het andere oog staart in het niets, het heeft de starre blik van de dood al in zich.
McCullin fotografeerde de gruwelen op een voor de krantenlezers meedogenloze wijze, maar steeds met sympathie voor de slachtoffers. Wie op zijn foto's bij welke strijdende partij behoort, vergeet je je af te vragen. McCullin had oog voor het leed van de enkeling in de oorlogsmachinerie.
Zijn oorlogsfoto's zijn gruwelijk, onthullend en informatief. Maar dat zijn nog geen redenen om ze enkele decennia na hun totstandkoming aan de muur van een kunstmuseum te hangen. Wat ze onderscheidt van de stortvloed van hardnieuwsfoto's door de jaren heen, is - hoe wrang! - hun meesterlijke kwaliteit. Zelfs het inferno van Beiroet weet McCullin een poëtische glans te verlenen. In een met rook gevulde straat bespeelt een christelijke strijder zijn mandoline, geflankeerd door mede-Falangisten. Het is een bijna melancholiek beeld. Alleen: ze brengen een serenade aan een Palestijns meisje, wier lijk in de modder op straat ligt.
Zo gaat het maar door in de Barbican Gallery, zaal na zaal, twintig jaar wereldleed gezien door het oog van de meester. Komt er dan geen einde aan, vraag je je na de bezichtiging van zo'n tweehonderd foto's af. Ja, uiteindelijk wel. De laatste zalen tonen het werk van McCullin nadat hij begin jaren tachtig de oorlogsfotografie afzwoer. Hij verloor zijn baan bij de Sunday Times, nadat het blad was overgenomen door mediamagnaat Rupert Murdoch en als gevolg van een journalistieke koerswijziging geen belangstelling meer had voor zijn werk. Maar de voornaamste reden om zijn carrière een andere wending te geven, was dat McCullin oorlogsmoe was.
Sindsdien reist hij regelmatig naar India, om er religieuze feesten te fotograferen. Eindelijk lijkt hij oog te kunnen hebben voor de schoonheid van het leven. Zijn foto's van olifanten die worden gewassen in de rivier zijn prachtig verstild, maar hebben ook iets tragisch. Want zo betrokken als hij zich in oorlogen toonde, zo buitengesloten is hij in India, getuige zijn foto's.
In Engeland fotografeert hij de eenzame, besneeuwde of ondergelopen velden van Somerset, waar hij woont. Of hij maakt stillevens van fruit, bloemen. Alleen de donkere sluier over zijn foto's, het duistere dat zijn werk al vanaf het begin kenmerkt, is gebleven.
McCullins schitterende stillevens, landschappen en India-impressies bewerkstelligen geen loutering. Niet bij McCullin, die nog steeds spoken bij zijn bed ziet. En niet bij de museumbezoeker. Die voelt zich overrompeld en begint aangeslagen aan het herschikken van wat hij dacht dat zijn jeugdherinneringen waren.
Don McCullin: Sleeping with Ghosts: A life's work in photography. Tot en met 14 dec., Barbican Art Gallery, Londen. Ma, do, za 10-18.45 uur. Di 10-17.45 uur. Wo: 10-19.45 uur. Zo 12-18.45 uur. Catalogus £25.