Goudkoorts
Verpest door geld en hebzucht
In de laatste decennia van de 19de eeuw kroop Barcelona uit zijn ei. En hoe! Industrie en handel groeiden explosief, de stad barstte uit haar oude centrum en zette een gigantische uitbreiding in gang onder leiding van architect Ildefons Cerdà. De bourgeoisie greep deze kans om haar status op te pimpen met beide handen aan en etaleerde de pas verworven rijkdom breeduit in het nieuwe deel van de stad. Architecten en ontwerpers, onder wie Gaudí, kwamen tijd en handen tekort om de monumenten gestalte te geven die de nieuwe rijken ter meerdere glorie van zichzelf wilden laten bouwen: avenues, pleinen, standbeelden, huizen.
De booming years van Barcelona werden zo'n honderd jaar later met veel postmoderne vrijheid verbeeld door Eduardo Mendoza in De stad der wonderen. Maar de periode had ook zijn eigen chroniqueur: Narcís Oller (1846-1930), die veel dichter bij de werkelijkheid bleef dan Mendoza, maar een niet minder prachtige roman schreef: Goudkoorts (1890-1892), nu voor het eerst in het Nederlands vertaald.
Oller schreef zijn roman in het Catalaans en verrichtte daarmee pionierswerk. Na drie eeuwen in het slop te hebben gezeten was de Catalaanse literatuur in de tweede helft van de 19de eeuw aan een voortvarende doorstart begonnen. Die werd aanvankelijk niet serieus genomen door schrijvers die zich van het Spaans bedienden. Zo raadde Galdós, destijds de godfather van de Spaanse literatuur, Oller ten sterkste af om in het Catalaans te schrijven, dat volgens hem een dialect was dat zich alleen maar voor informeel taalgebruik leende.
Met dit laatste had Galdós wel een punt, want in de literatuur en ook in het openbare leven (handel, onderwijs, rechtspraak) had het Spaans ook in Catalonië het monopolie. Oller had dus geen voorbeelden, maar dat belette hem niet om een poging te wagen die niet alleen heroïsch was, maar ook buitengewoon goed uitpakte en Galdós' ongelijk bewees. Sterker nog: Goudkoorts sprankelt zoals geen enkele van de 66 romans doet die Galdós schreef. De vitale, beeldende en puntige taal van Goudkoorts komt meer in de buurt van die van La Regenta (onbetwist de grootste Spaanse roman van de 19de eeuw), al mist Oller het superieure venijn van Clarín. Achteloos strooit Oller met zinnen die je nooit meer vergeet, zoals deze: 'Drie maanden nadat de nieuwe firma van start was gegaan, leek het of de traploper er reeds een heel leven op had zitten.' Trefzeker is Oller altijd, pompeus of vlak wordt hij nooit.
Het verhaal van Goudkoorts is snel verteld. Een eenvoudige timmerman, Gil Foix, werkt zich op tot schatrijke beursmagnaat. De bomen groeien tot in de hemel, maar na een paar jaar verliest Foix al zijn kapitaal weer, doordat de conjunctuur is veranderd en, vooral, doordat zijn compagnons en vertrouwelingen hem stuk voor stuk bedriegen en in de steek laten.
Waarom blijf je zeshonderd pagina's gekluisterd aan zo'n elementair verhaal? Omdat het verhaal natuurlijk veel méér om het lijf heeft.
Fascinerend van begin tot eind is bijvoorbeeld het gedetailleerde portret van een stad die, net als Foix, in luttele jaren een grandeur kreeg die te fragiel was om goed in het collectieve bewustzijn te kunnen wortelen.
Mendoza laat in De stad der wonderen ook iets van deze verwarring zien maar beperkt zich daarbij voornamelijk tot (flink aangedikt) straatrumoer. Oller daarentegen voert de lezer de huizen, kantoren en hoofden van zijn personages binnen.
Tussen de regels door laat Goudkoorts zien hoe de immorele geldhandel een zware wissel trekt op de traditionele familiemoraal. Op het razende ritme van de economische ontwikkelingen veranderen ook de karakters en de onderlinge verhoudingen.
Foix' goedaardige inborst komt steeds meer in de schaduw te staan van de ambities en overmoed die zich meester van hem maken en die hem, in combinatie met zijn naïviteit, ten slotte de das om doen. Zelfs zijn stevige echtgenote raakt uit balans in de roes van de nieuwe weelde.
Dochter De
lfina, die aanvankelijk de meest wiebelige van de drie lijkt, blijkt uiteindelijk als enige van de drie in staat om in de nieuwe omstandigheden een evenwicht te vinden dat, naar het zich laat aanzien, een lange houdbaarheidsdatum heeft.
Hebzucht, inhaligheid, ambitie, snobisme, wellust, opportunisme, afgunst, megalomanie: in Goudkoorts brengt de vooruitgang een scala aan minder prettige eigenschappen op drift. De taal waarin dat gebeurt, is van een zinnelijke concreetheid die ook kenmerkend is voor de gedetailleerde beschrijvingen van de stad en haar bewoners. Frans Oosterholt heeft daar in zijn Nederlandse versie een waar feest van weten te maken. Zijn rijke, ritmische vertaling swingt zoals maar weinig vertalingen doen. Zozeer zelfs dat het tamelijk grote aantal zetfouten niet eens stoort.
De grote kracht van zijn vertaling toont zich ook in de overtuigende wijze waarop hij zondigt tegen de vertaalregel die anachronismen ten strengste verbiedt. Oosterholt, die ook tekende voor het uitstekende nawoord, gebruikt onbekommerd woorden als kantoorpik, pesthumeur, linkmichel, nieuwbouwhuis en geinponem. Ze maken een volkomen natuurlijke indruk, ook al bestonden ze nog niet in de tijd dat Oller zijn roman schreef.