Gordimers engagement
IN HET verhalende proza van Nadine Gordimer is het persoonlijke per definitie politiek. Voor haar, geboren en getogen in Zuid-Afrika, is politiek engagement nooit een keuze geweest....
Het zijn prachtige boeken die Gordimer schrijft, indringend, subtiel en authentiek, juist doordat haar politieke opinies er niet expliciet aan de orde komen. Gordimer belijdt haar engagement niet, ze toont het in de manier waarop ze de condities weergeeft die het leven van haar personages bepalen. De esthetische en politieke kracht van haar boeken is gelegen in een mengeling van distantie en betrokkenheid. Hoe bedekter de termen waarmee ze op de politieke omstandigheden ingaat, hoe dieper de complexe werkelijkheid ervan tot je doordringt.
Hoe belangrijk die distantie is, blijkt vooral in romans waarin ze minder afstand tot de politieke strekking in acht neemt. In A Sport of Nature en None to Accompany Me, romans van vlak voor en vlak na de afschaffing van de apartheid, vertelt ze ten dele direct over de politieke toestand. Daar lijden de verhalen niet bijzonder onder, maar het gaat wel ten koste van de personages.
In haar laatste roman, The House Gun, wordt weer een veel verhulder beeld van de werkelijkheid gegeven. De eenvoud van het verhaal, het schijnbaar a-politieke karakter van de centrale gebeurtenis en de onderlinge betrekkingen maken de maatschappelijke spanningen waaronder blanken en zwarten, ook na de bevrijding van het racistische regime, gebukt gaan, veel beklemmender zichtbaar dan welke politieke verhandeling ook.
De politieke-historische verhandelingen van Gordimer steken niet zo diep. Tot die conclusie kon je gedeeltelijk al komen op grond van enkele van haar romans, maar er is geen ontkomen meer aan na lezing van haar essaybundel Living in Hope and History - Notes from our Century.
De bundel bevat vijfentwintig essays, lezingen, toespraken, brieven en beschouwingen over collega's. Ze zijn in de afgelopen veertig jaar geschreven en vormen tezamen, in Gordimers eigen woorden, 'een reflectie op de wijze waarop ik naar deze eeuw gekeken heb'. Een drietal heel korte stukjes zijn het beste: '1959: What is Apartheid', 'A Morning at the Library: 1975' en 'The First Time'.
In de eerste twee krijgt de lezer een alledaags beeld van het leven onder de apartheid en met de censuur. Het derde schreef ze in 1994, een verslag van de eerste vrije verkiezingen in Zuid-Afrika. Het zijn ontroerende stukken. Je ervaart Gordimers overweldigende geluksgevoel als ze vertelt hoe groots het moment was toen voor de eerste keer in de geschiedenis van haar land iedereen naar de stembus mocht gaan en ook bijna iedereen ging - 'als pelgrims' wachtend voor het stemlokaal.
Haar opstellen over Günter Grass en Joseph Roth, die ze bewondert, zijn niet bijzonder slecht, maar een beetje gewichtig en daardoor nogal potsierlijk. Te zeggen dat 'de bestemming van een man of vrouw als schrijver gelegen is in het verkennen, onderzoeken en verhelderen van de onontkoombare bestemming van onze tijd', en dat geen enkele twintigste-eeuwse schrijver 'deze opdracht beter heeft volbracht dan Günter Grass, niet alleen in Duitsland maar op de hele wereld', is wel een beetje veel van het goede.
Vrijwel alle andere beschouwingen zijn van een schrikbarende oppervlakkigheid. Of ze nu gaan over 'culturele globalisering', 'de verbeelding van de schrijver en de verbeelding van de staat', 'de status van de schrijver in de hedendaagse wereld', 'de codes van de cultuur', of over 'moraal, fictie en politiek', Gordimer slaagt er steeds weer in halfbakken sociologische en marxistische ideeën aan te halen, waarin de mens wordt gezien als het product van zijn sociale afkomst en economische omstandigheden.
Een voorbeeld ervan is deze uitspraak: 'Wij kunnen slechts gelezen worden door lezers die ons referentiekader met ons delen.' Daarmee wordt bedoeld: 'onze sociale, emotionele, economische en politieke concepten: onze culturele matrix'. Grauwe zinnen, en bovendien onwaar. Grote schrijvers kunnen overal ter wereld, ondanks historische, culturele en sociale verschillen gelezen en gewaardeerd worden, omdat zij het particuliere algemeen maken. Dat geldt voor Joyce, voor Shakespeare, voor Tolstoj en. . . voor Nadine Gordimer zelf.
Waar Gordimer verklaringen geeft voor het gewelddadige karakter van Zuid-Afrika en andere Afrikaanse staten wijst ze uitsluitend op het kolonialisme, de armoede, de honger en de jaren van racistische politiek. 'Het is al te gemakkelijk misdaad te veroordelen met een volle maag.' Natuurlijk is daardoor veel schade aangericht, maar het zijn ook clichés. Iemand die zoveel over moraal zegt, zou deze enkelvoudige verklaring al te gemakkelijk moeten vinden. Wie werkelijk iets van het probleem wil begrijpen, zal de moed moeten hebben Afrika minder politiek correct te bezien en lak moeten hebben aan reacties van de linkse zwarte beweging.
De inheemse geschiedenis, die veel langer is dan de koloniale en doortrokken is van repressie en geweld, legt óók gewicht in de schaal. Een groot aantal Afrikaanse landen is de afgelopen dertig, veertig jaar door toedoen van de eigen corrupte en fascistoïde politieke en militaire elites op gruwelijke wijze geterroriseerd en volledig naar de bliksem geholpen. Daar hadden ze 'het Westen' niet bij nodig.
De bundel heeft een motto van Salman Rushdie: 'Een van de dingen die schrijvers moeten doen, is het onzegbare zeggen, het onuitsprekelijke uitspreken en moeilijke vragen stellen.' Gordimer zegt in deze notities uit onze eeuw veel dat al te vaak gezegd is en beter ongezegd had kunnen blijven. Ze heeft zeker moeilijke vragen gesteld. Sommige antwoorden daarop zijn te vinden in haar romans. In deze bundel ontbreken ze.