GEDULDIG PUZZELWERK
Tussen 1914 en 1917 maakte Charlie Chaplin tientallen korte komedies. Het restaureren ervan heeft jaren gekost. Wie bij stomme filmpjes denkt aan hak-op-de-tak-slapstick in een veel te hoge versnelling, kan nu zijn mening bijstellen....
In The Pawn Shop, een korte film uit 1916, onderwerpt Charlie Chaplin een wekker aan zorgvuldige inspectie. Als werknemer in een pandhuis probeert hij de waarde van het ding te bepalen. Daar komen achtereenvolgens een stethoscoop, een monocle, een handboor, een blikopener, een hamer en een tang aan te pas, tot het apparaat in tientallen onderdelen uiteen is gevallen. Terwijl Chaplins klant verbijsterd toekijkt, beginnen de schroefjes en radertjes op surrealistische wijze in het rond te draaien. Een spuitje olie geeft de nekslag. De wekker is de pijp uit.
Hoogbejaard en nog altijd even leuk: een goede grap veroudert niet. Het geduldig uitgesponnen absurdisme van de scène uit The Pawn Shop doet denken aan de papegaaisketch van Monty Python, maar ook aan de hopeloze klunzigheid van Mr. Bean. Nog veel meer komieken, oud of nieuw, moeten erdoor beïnvloed zijn. Misschien baseerde René van ’t Hof zich voor zijn sublieme optreden als winkelvrouwtje in Alex van Warmerdams Ober (2006) wel op deze scène.
Niet voor niets geldt Chaplin (1889-1977) als een van de grootste sterren van het witte doek. Dat oordeel is vooral gebaseerd op de lange films die hij vanaf de jaren twintig maakte. The Kid, The Gold Rush, City Lights, Modern Times en natuurlijk The Great Dictator: dat zijn de titels die Chaplins nagedachtenis levend houden. Minder bekend zijn de korte films waarmee hij in de beginjaren van zijn carrière wereldberoemd werd.
Tussen 1914, toen hij als filmacteur begon bij Keystone Studios, en 1917 – na lucratieve contracten bij achtereenvolgens Essanay Studios en The Mutual Film Company – maakte Chaplin tientallen korte komedies, vaak met een lengte van twee filmspoelen, de zogenaamde two-reelers. Het zijn beslist geen verborgen schatten, maar ze waren zelden in hun originele vorm te zien. Chaplin had geen auteursrecht op zijn vroege werk, zodat eindeloos veel kopieën de ronde deden, in steeds slechtere, verknipte en vaak regelrecht verminkte staat. In een paar gevallen ging het originele printmateriaal verloren.
Het restaureren van de filmpjes heeft jaren gekost. Vanaf de jaren tachtig zocht en vond de Amerikaanse conservator David Shepard overal ter wereld bruikbare kopieën van de Essanay- en Mutual-komedies, die hij met geduldig puzzelwerk herschikte en combineerde totdat de oorspronkelijke staat zo dicht mogelijk benaderd werd. Met nieuw gecomponeerde muziek zijn de films vanaf eind jaren negentig vrijgekomen op dvd, en nu is er ook een uitgave voor de Nederlandse markt.
Het werk van Shepard is van onschatbare waarde. Alle eerdere uitgaven van Chaplins films uit de Essanay- en Mutual-jaren kunnen regelrecht de prullenbak in, zoveel verzorgder en fraaier zijn deze nieuwe uitvoeringen. Naast de beeldkwaliteit zijn vooral het tempo en de volgorde aangepakt, met meer rust en samenhang als resultaat. Wie bij stomme filmpjes uit het begin van de vorige eeuw denkt aan hak-op-de-tak-slapstick in een veel te hoge versnelling, kan nu zijn mening bijstellen.
Natuurlijk bepaalt slapstick een flink deel van Chaplins werk: het betere gooi- en smijtwerk vormt de hoofdmoot van zijn vroege oeuvre. Waar de ‘little tramp’ met zijn rare hoedje en wandelstok ook verschijnt, steeds weer krijgt hij het aan de stok met mannen die twee keer zo groot zijn als hijzelf. Vechtpartijen en achtervolgingen volgen elkaar op, waarbij Chaplin dol is op cirkelgangen. Vluchten uit een draaideur staat gelijk aan terugkeren op dezelfde plek, net zoals de trap oplopen steevast uitdraait op naar beneden glijden.
Dit soort grappen en grollen zijn naar moderne maatstaven wat onnozel, maar ze worden ingebed in tijdloze visuele en verhaaltechnische vondsten. Vooral onder de Mutual-komedies uit 1916 en 1917 bevinden zich kleine meesterwerken. Later benoemde Chaplin die periode als de gelukkigste van zijn leven: hij bevond zich op de toppen van zijn roem, kende volledige artistieke vrijheid en werkte met een vrijwel onbeperkt budget.
Dat leverde, naast de luchtige capriolen uit films als The Pawn Shop en The Rink, ook mooie maatschappijkritische tragikomedies op. In The Immigrant is te zien hoe arme gelukszoekers het proberen te redden in Amerika, waar ze geen warm welkom krijgen. En in Easy Street laat Chaplin de schrijnende armoede zien in een Amerikaanse achterbuurt. Het toneel voor een paar komische vechtpartijen is ook een tamelijk brute confrontatie met sociale misstanden. Zelfs drugsgebruik wordt getoond.
De minder hoog gewaardeerde, relatief onbekende Essanay-komedies uit 1915 zijn ook nog steeds het bekijken waard. Ze laten zien hoe Chaplin zich ontwikkelde van rasperformer tot perfectionistisch kunstenaar, met een steeds grotere greep op alle aspecten van het filmmaken. Het personage van de kleine zwerver, dat in zijn lange films steeds meer diepgang kreeg, blijkt ook in de eerste komedies al een mannetje dat zijn nederige status en postuur compenseert met veel dadendrang en eigenwaarde. In The Bank (1915) opent hij met zelfgenoegzame nonchalance de zwaar gepantserde deuren van een bankkluis, om er uiteindelijk zijn werkattributen uit tevoorschijn te halen: een emmer en een dweil. Beide doen vervolgens handig dienst bij het verjagen van dieven, maar op het mooie meisje achter de balie maakt het allemaal weinig indruk.
De zes dvd’s in de fraai verzorgde box Chaplin – The Essanay and Mutual Comedies 1915-1917 hebben een gezamenlijke speelduur van 840 minuten. Dat is meer dan genoeg om te constateren dat Chaplin dertig jaar na zijn dood nog lang niet passé is. Ook voor een nieuwe generatie komieken blijft zijn werk verplichte kost.