InterviewFunda Gül Özcan
Funda Gül Özcan is niet zomaar een ambachtsvrouw maar een natuurtalent, een kunstenaar
Funda Gül Özcan is een van de drie kunstenaars die kans maakt op de Volkskrant Beeldende Kunstprijs. We spreken haar, en ook de professional uit de kunstwereld die haar voordroeg voor de prijs.
‘En mijn schoenmaat is 41. Nee, sorry, 41,5. Nu weet je alles van me.’ Vraag Funda Gül Özcan (34) naar haar leven en je krijgt elke bijzonderheid te horen. Ook details waar je niet om hebt gevraagd. Opgediend in een niet-aflatende woordenstroom, een brede glimlach op het gezicht, de grote donkere ogen op haar tafelgenoot gericht.
Maar goed, krijg je toch in een mum van tijd te weten dat ze dyslectisch is, als kind in techniek was geïnteresseerd, bruggenarchitect wilde worden en in Zuid-Duitsland is geboren, Beieren om precies te zijn, dat haar ouders Turks zijn. Dat vooral haar moeder haar heeft gesteund op het artistieke pad. Terwijl die moeder zelf schoonmaakster was, maar wel schoonmaakster van een vakschool voor houtsnijwerk en meubelmaken in Garmisch-Partenkirchen, het skioord dat beroemd is door het schansspringen op Nieuwjaarsdag – en door het houtsnijwerk. En dat Gül Özcan bij binnenkomst op die school, lopend door de twee imposante toegangsdeuren, als door een onzichtbare hand én door de geur van hars en konijnenbottenlijm naar de houtsnijwerkplaats werd getrokken. Het was een episch moment, herinnert ze zich nu, ook omdat ze op die vakschool gelijk doorhadden dat Özcan niet zomaar een ambachtsvrouw was, maar een natuurtalent. Een kunstenaar. Toen al.
Drie jaar lang sneed ze gekruisigde Christussen en Mariabeelden en modelleerde ze portretten, zo goed dat ze zelfs even heeft overwogen om zich bij Madame Tussauds te melden. Ook omdat Özcan besefte dat ze als geboren moslima én tweede-generatie-migrant én lesbienne weinig kans had op opdrachten van de katholieke kerk, grootafnemer van Christuskruisigingen en Madonnabeelden. Al houtsnijdend en modellerend kwam ze erachter dat ‘mijn vingers talent hebben’. Iets waar de docenten ook achter waren gekomen. Ze stuurden haar naar de kunstacademie in München.
Al tijdens haar academietijd werkte ze als setontwerper bij een theatergezelschap van vrienden en kreeg ze haar eerste galerietentoonstellingen. In haar laatste jaar werd ze gevraagd een van de twee Meisterschüler te worden, tot jaloezie van haar medestudenten (die haar werk van de muur scheurden). Daarna ging ze naar de Amsterdamse Rijksakademie. Het was 2015, ten tijde van de aanslagen op de Parijse popzaal Bataclan, een gebeurtenis die Özcan zeer aangreep. De kunst stond onder druk: haar besluit om naar Amsterdam te komen was een weloverwogen keuze voor haar toekomst als kunstenaar. Haar carrière zou hier een nog grotere vlucht krijgen.
Die twee jaar in Amsterdam waren ‘hemels’. Ze spreekt van een periode van vóór en ná de Rijksakademie. Met haar verblijf in Amsterdam sloot ze een donkere periode af, haar Duitse verleden waarin ze zichzelf tijdens een performance bijna de dood in had gejaagd door zichzelf te waterboarden. ‘Gekkenwerk’ vindt ze achteraf zelf ook, om je leven voor de kunst op het spel te zetten. Nu wil ze mensen liever ‘traumatiseren met geluk en schoonheid’. Wat lukt, merkt ze. Dankzij haar enthousiasme. Door de energie waarmee ze haar werk maakt, die moeilijk te stoppen is. ‘Misschien dat het werk daardoor veel te groot wordt, maar ze willen het toch hebben en exposeren.’
En daarna volgt weer die enorme glimlach.
Bart Rutten, directeur van het Centraal Museum Utrecht, over Funda Gül Özcan
Het feit dat het hem is bijgebleven. Dat bepaalde de keuze van Bart Rutten om Funda Gül Özcan te nomineren voor de Volkskrant Beeldende Kunstprijs 2019. Het is belangrijk voor hem dat hij nog precies weet waar hij het werk zag en wat hij ervan vond. Die ervaring had hij met de installatie van Özcan op de Open Dagen van de Rijksakademie, twee jaar geleden.
Het bleef bij hem hangen om meerdere redenen. Dat het plezierig was om naar te kijken, op het spectaculaire af. Met vernuftige vondsten. De kermisachtige lichtjes, spiegelingen, bewegende videobeelden, 3D-effecten. Ook opvallend: dat het werk van Özcan heel groot kan zijn, ruimtevullend, maar ook een stuk kleiner, als een diorama van tafelafmetingen. Rutten kent maar weinig kunstenaars die op die hele bandbreedte kunnen opereren.
Mooi meegenomen vindt Rutten dat Özcan van Turkse afkomst is, maar dat Nederland haar toch een beetje mag claimen. Hij hoopt meer kunstenaars met een Turkse of Marokkaanse achtergrond op academies tegen te komen.
Tegelijk is het werk ook inhoudelijk, het zit vol met Özcans jeugdherinneringen. Hoe het was om op kermissen rond te hangen of de Oktoberfesten in Beieren, waar ze is opgegroeid. En ja, het is ook politiek. Niet opzichtig, eerder impliciet. Op dat ene werk na natuurlijk, waarin een huilende Erdogan is afgebeeld. Hoewel ook dat beeld volgens Rutten meer iets zegt over haar melancholische verwantschap tot Turkije dan dat het een expliciet commentaar is op de Turkse president. Geen activistische boodschap, meer ingegeven door nostalgie.
Bovenal memorabel is het vakmanschap. De ambachtelijkheid. Alsof de kunstenaar een modelbouwer is van Märklintreintjes. Hoe aandachtig de landschapjes zijn gemaakt. Oké, soms iets te uitbundig, een ietsjepietsje te barok, maar ook heel precies. Liefdevol. En vooral heel verleidelijk. Zoiets blijft je toch bij?'