Boeken

Fraaie biografie van staatsman Willem Drees, die het liefst wethouder was ★★★★☆

Staatsman Willem Drees was plooibaar in zijn omgang met politieke tegenstanders, maar streng in zijn oordeel over dwalende sociaal-democraten. In zijn sterke biografie toont Jelle Gaemers zich een dienstbaar auteur.

Sander van Walsum
null Beeld Claudie de Cleen
Beeld Claudie de Cleen

Enigszins ongerijmd lijkt het wel, dat een volk dat zich niets meer gelegen laat liggen aan de ingetogenheid waarvan Willem Drees (1886-1988) de belichaming was, juist hém het hoogst acht van alle premiers uit de Nederlandse parlementaire geschiedenis. Bij de verkiezing van de grootste Nederlander aller tijden, in 2004, moest hij alleen Willem van Oranje en – o ironie – Pim Fortuyn laten voorgaan. En de samenstellers van de canon van de Nederlandse geschiedenis wekten vorig jaar alom onbegrip met de vervanging van Drees door Marga Klompé, ’s lands eerste vrouwelijke minister. Tezelfdertijd spraken al diegenen die bezwaar maakten tegen deze herschikking van de canon de verwachting uit dat Drees er niet wakker van zou hebben gelegen.

Dat is ook de inschatting van Jelle Gaemers, dienstbaar auteur van zijn jongste biografie. Want Drees was wars van eerbetoon, grote woorden en het decorum van het hoge ambt dat hij tien jaar bekleedde. Hij voldeed volkomen aan de definitie van de staatsman door Walter Bagehot, de Britse theoreticus van de parlementaire democratie: hij is een man met alledaagse (‘common’) opvattingen en niet-alledaagse capaciteiten. Bevlogen was hij zeker, en bezield van grote idealen. Maar die idealen werden wel getoetst aan hun praktische haalbaarheid. Voor revolutie of anarchisme had hij, in de woorden van Gaemers, ‘heel weinig aanleg’. In de richtingenstrijd binnen de SDAP – een van de voorgangers van de PvdA – koos hij dan ook de zijde van de reformisten, de voorzichtige wegbereiders van een socialistische toekomst.

Politiek van de kleine stappen

Pieter Jelles Troelstra, tot 1925 de SDAP-voorman, deed hun politiek van de kleine stappen denigrerend af als ‘wethouderen’. Maar Drees voelde zich daar, in de letterlijkste zin, juist behaaglijk bij. Van alle ambten die hij had bekleed, was het wethouderschap in Den Haag – eerst met de portefeuille Sociale Zaken, later die van Financiën en Openbare Werken – hem nog het liefst geweest, zei hij aan het eind van zijn lange politieke leven. Want in die hoedanigheid had hij kleine maar tastbare verbeteringen tot stand kunnen brengen in de leefomstandigheden van, met name, minder bedeelde ingezetenen.

Die voldoening had hij nadien alleen nog gevoeld als minister van Sociale Zaken, nadat beide Kamers in 1947 zijn Noodregeling Ouderdomsvoorzieningen hadden aanvaard. Toen de latere minister Wilhelm (‘Gaius’) de Gaay Fortman (ARP) – destijds ambtenaar op het departement van Sociale Zaken – Drees in diens werkkamer met dit succes kwam gelukwensen, ‘stond [hij] met zijn rug naar de deur voor het raam dat uitkijkt op de Zeestraat, en rookte een sigaret. Ik bleef min of meer getroffen staan. Hij draaide zich om, zag mijn verbazing en zei haast verontschuldigend: ‘Ik vind dat ik dit verdiend heb.’’ De verlichting van het lot van de ‘ouden van dagen’ schonk hem beduidend meer voldoening dan de redding van de constitutionele monarchie ten tijde van de Greet Hofmans-affaire – een wapenfeit dat eveneens op zijn conduitestaat prijkt.

Het best denkbare beleid

Als wethouder en minister moest Drees zijn ‘schijnbaar kleinen en dikwijls onvruchtbaren arbeid van alledag’ verrichten als onderdeel van coalities waarbinnen de SDAP, later de PvdA, doorgaans een minderheid vormde. Hij was dus altijd aangewezen op zijn vermogen om het eens te worden met zijn politieke tegenstanders. ‘Je moet wel begrijpen’, zei hij ooit tegen zijn biograaf Hans Daalder, ‘dat Romme (de voorman van de katholieke KVP, red.) altijd zonder mij kon, maar ik niet zonder Romme.’ Niettemin verdedigde hij het beleid dat hieruit resulteerde met grote overtuiging. Niet omdat het zíjn beleid was, maar omdat het onder de gegeven omstandigheden het best denkbare beleid was.

Het was ook niet zijn gewoonte om daar later, na zijn pensionering, op terug te komen. Zo nam hij geen afstand van het beleid dat Nederland tijdens de onafhankelijkheidsoorlog in Indonesië had gevoerd, laat staan van de Nederlandse aanspraken op Nieuw-Guinea – het enige overzeese gebiedsdeel (of ‘overgebleven gebiedsdeel’) dat in 1949 was uitgezonderd van de soevereiniteitsoverdracht aan Indonesië. Een wezenlijk andere koers was onmogelijk geweest, betoogde Drees op een moment waarop andere betrokken ministers daar al afstand van hadden genomen.

Niet alleen vanwege het gemis aan plooibaarheid bij de Indonesiërs, maar ook vanwege de onverzettelijkheid van zijn belangrijkste coalitiepartner, de KVP. Drees nam de tegenpartij ‘te veel au sérieux’, meende zijn partijgenoot Jaap Burger – niet als enige. Maar voor Drees zelf was inschikkelijkheid een voorwaarde voor deelname van de sociaal-democraten aan de regering, waarvan zij tot de Tweede Wereldoorlog tenslotte nooit deel hadden uitgemaakt. Daarbij bewaakte hij overigens wel zijn grenzen. ‘Je moet het niet al te bont maken’, zei hij tegen Jelle Zijlstra, zijn antirevolutionaire minister van Economische Zaken, toen hij Drees naar diens smaak een keer te weinig tegemoetkwam. ‘Wij hebben ook onze gevoeligheden.’

Politieke tegenstanders waren echter nooit politieke vijanden. Die kwalificatie reserveerde hij uitsluitend voor NSB’ers en hun zielsverwanten. Toen William Westerman, enig Kamerlid voor het Verbond voor Nationaal Herstel, de criminaliteitscijfers van nazi-Duitsland aan Nederland ten voorbeeld stelde, beet Drees (destijds fractievoorzitter van de SDAP) hem toe: ‘Daar worden de misdadigers met officieele ambten bekleed.’

Tijdens de Duitse bezetting, waarvan hij een jaar doorbracht in Buchenwald, wilde hij dan ook van geen vergelijk met de nieuwe machthebbers weten. Tezelfdertijd zag hij weinig heil in gewapend verzet – waarvoor in Nederland de fysieke condities zouden ontbreken – en zag hij in het naoorlogse Nederland op politiek gebied geen grote rol voor ‘de illegaliteit’ weggelegd. Daarin verschilde hij fundamenteel van mening met koningin Wilhelmina, die hem om die reden als ‘niet vernieuwd’ desavoueerde. ‘Wél fatsoenlijk, geen geestelijke bewogenheid’, schreef zij over hem.

Breuk met de PvdA

Als politicus in ruste veroorloofde Drees zich meer stelligheid dan hij als voorzitter van vier regeringscoalities passend had geacht. Dit hing niet alleen samen met het feit dat zijn uitspraken nu geen politieke consequenties meer hadden, maar ook met het feit dat de Nederlandse politiek zich na zijn afscheid mentaal steeds verder van hem verwijderde.

Zo baarden de ruwe methoden waarmee Nieuw Links zich meester maakte van de PvdA hem grote zorgen. ‘De kern van de zaak is dat men een doel dat men voorstaat niet moet dienen met onwaardige middelen.’ De buitenparlementaire acties in de jaren zestig deden hem denken aan de ordeverstoringen van de NSB’ers, met dien verstande dat de NSB’ers niet de pretentie hadden de democratie te dienen – anders dan de zelfbenoemde vernieuwers. ‘Als onze vrijheid en onze democratie van hen afhangen, bewaar ons dan.’ Zijn breuk met de PvdA, waarmee hij zich zo innig verbonden had gevoeld, werd door de partijtop niet als een groot gemis ervaren.

De oud-premier en minister van staat leefde in een tijd die de zijne niet meer was. Maar hij heeft ook nog getuige mogen zijn van de getijdenwisseling in de Nederlandse politiek. Midden jaren tachtig maakte toenmalig PvdA-leider Joop den Uyl met een blik Droste-flikken zijn opwachting bij Drees in een (vergeefse) poging diens breuk met de partij te herstellen.

En zijn 100ste verjaardag, 5 juli 1986, werd aangegrepen voor officiële en officieuze huldigingen. Bij zijn bescheiden huis aan de Beeklaan in Den Haag werden honderden poststukken van dankbare landgenoten bezorgd. ‘Sociaal-democraten lijken te ontbreken in het koor dat hem de hoogste lof toezwaait’, schrijft Jelle Gaemers. Kennelijk zijn velen het Drees kwalijk blijven nemen dat hij plooibaar was in zijn omgang met politieke tegenstanders, maar streng in zijn oordeel over de Nieuw Linkse dwalingen. Dat de partij en haar succesvolste premier zich niet met elkaar hebben kunnen verzoenen, is niet minder dan een tragedie. Zeker voor Drees, die het socialisme altijd toegewijd bleef.

Jelle Gaemers: Willem Drees – Daadkracht en idealisme. Boom; 463 pagina’s; € 34,50.

Wilt u belangrijke informatie delen met de Volkskrant?

Tip hier onze journalisten


Op alle verhalen van de Volkskrant rust uiteraard copyright.
Wil je tekst overnemen of een video(fragment), foto of illustratie gebruiken, mail dan naar copyright @volkskrant.nl.
© 2023 DPG Media B.V. - alle rechten voorbehouden