reportage
‘Films moeten opwindend blijven voor jonge mensen, en filmmakers moeten meer risico nemen’
Film, en een filmfestival, mag nooit gezapig worden. Zo leert het eerste weekend van IFFR. Met Oostenrijkse underground en een nieuwe installatie van filmmaker en festivalgast Steve McQueen.
‘Ik mág weglopen’, zegt Abeltje (23). ‘Dat heb ik mezelf beloofd. O, zit de regisseur ook in de zaal? Dan wil ik niet weglopen, dat vind ik zielig voor de maker.’
De Rotterdamse staat met haar vrienden Rosa (23) en Geert (20), alle drie studenten aan de St Joost School of Art and Design, in de hal van het Cinerama Filmtheater aan de Westblaak. Zodadelijk vangt de laatste zaterdagse voorstelling aan, tijdens het eerste weekend van het 52ste IFFR; het plekje in de programmering dat traditiegetrouw gereserveerd is voor een meer extreme titel uit het ruim vierhonderd films tellende aanbod van het twaalfdaagse festival.
In 2551.02 – The Orgy of the Damned, van Norbert Pfaffenbichler, struint ‘een man met een gorilla-masker’ door ‘een doolhof van verdorvenheid’, zo belooft het programmakrantje. De Oostenrijkse cineast (55) liet zijn crew en cast een maand lang draaien in ondergrondse Weense kerkers, ingericht met een minimum aan budget en een maximum aan naargeestige fantasie en knutselvernuft. Een gewelddadige en sadomasochistisch-seksuele onderwereld, vol gemaskerde mensen en gemutileerde poppen die werkelijk van alles met elkaar aanvangen, terwijl er dreunende industriële techno en metal klinkt. ‘Het was de enige film waarvoor we vandaag nog kaartjes konden krijgen’, verklaart Rosa de keuze. Ze zijn vaste IFFR-bezoekers: ook toen het festival enkel online plaatsvond, vanwege corona, keken ze thuis mee. ‘Maar dat was niet hetzelfde. Het festival is óók de stad eromheen, de hele sfeer.’
Als de zaal uitloopt, rond half 1 ’s nachts, zijn ze enthousiast. ‘Echt vet’, zegt Abeltje. ‘Heel sick’, vindt Rosa. ‘Er zat ook veel humor in.’ Geert vond de thematiek interessant: ‘Veel gender, veel over man-vrouwverhoudingen. De maker neemt zichzelf ook niet te serieus.’
Vonden ze het ook nog choquerend? ‘Eerder aangenaam akelig’, zegt Abeltje. ‘Dat ze maskers op hebben scheelt ook wel, als er mensen in stukken worden gezaagd. Dan denk je toch: boeie.’ De foetus die ‘zo op de grond werd gejast’ vond Rosa wel ‘een beetje heftig’. Dat had Geert dan weer bij de piemel ‘waar allemaal wormen uitkwamen’. Maar al met al: ‘Prima film!’
Eerder op de zaterdag wijst festivalgast Steve McQueen (53) erop dat films – en filmfestivals – ook ‘opwindend’ moeten blijven voor jonge mensen. ‘Anders wordt het muf: iets waar mensen van middelbare leeftijd zo af en toe van komen genieten. Film moet essentieel zijn, zoals muziek dat is. En filmmakers zouden meer risico moeten nemen. Anders wordt het stoffig.’
De Britse kunstenaar en cineast (12 Years a Slave) zit boven in het Depot Boijmans van Beuningen, waar zijn speciaal voor het festival vervaardigde installatie Sunshine State te bezichtigen is, ook nog na het festival. Zeer indringende videokunst is het, bestaand uit twee schermen met bewerkte fragmenten uit de ‘talkie’ The Jazz Singer; de eerste speelfilm met gesproken geluid uit 1926, waarin Al Johnson een orthodox-joodse artiest speelt die carrière maakt als zwart geschminkte ‘blackface’-zanger.
McQueen koppelde het Hollywood-filmbeeld, dat in zijn kunstwerk een andere lading krijgt, aan een ingrijpend incident uit het leven van zijn vader: Philbert McQueen ontkwam in de jaren vijftig als seizoensarbeider in Florida eens ternauwernood aan de dood tijdens een racistische klopjacht. Sunshine State – de bijnaam van Florida – werkt toe naar een zowel bezwerend als dreigend einde, met Nasa-opnamen van de zon.
Pas kort voor diens overlijden sprak zijn vader over de gebeurtenis, zegt McQueen. ‘Mijn vader was van een andere generatie. Om hierover te praten was iets enorms voor hem, monumentaal. Nadat hij het me had verteld begreep ik hem beter, hoe hij zo overbeschermend kon zijn als vader.’
De filmmaker zit midden in de opnamen van Blitz, zijn grote oorlogsfilm over het Londen ten tijde van de Duitse bombardementen. Toch maakte hij tijd voor Rotterdam. ‘Je even op iets anders concentreren kan dat andere werk óók helpen.’ Het werkt ook niet anders, zegt hij, een grote of juist kleine film. ‘Ik pas me niet aan omdat er ineens meer geld is. Ik zeg gewoon ‘nee’, als ze vragen: wil je dit, wil je dat? Een paar dagen geleden stonden er dertig vrachtwagens op de set, vijfhonderd mensen. Maar als je daar dan langs liep, kon je zien hoe ik bezig was met het filmen van een veertje op een kussen, met een macrolens.’
Heeft hij ook nog tijd voor bioscoopbezoek in Rotterdam? ‘Niet echt. Maar dat heb ik allemaal gedaan toen ik jonger was. Veel films zien, drie per dag. Dat was mijn voorwerk.’
Zware aanrijding
Nummer 18, de enige Nederlandse speelfilm in de Tiger-competitie, ging vrijdagavond in première. Guido van der Werve maakte ‘autofictie’ over zijn jeugd en over de geestelijke en lichamelijke revalidatie na de zware aanrijding in Berlijn die hem bijna het leven kostte. De kunstenaar en regisseur, na afloop tot de zaal: ‘Ik lag half verlamd in het ziekenhuis, woog nog maar 53 kilo en iedereen om me heen sprak Duits. Ik ben in een concentratiekamp, dacht ik. De artsen vroegen: kunt u alstublieft stoppen met die nazigrappen?’