boeken
Erik Jan Harmens, Auke Kok en Harm Edens schrijven hun jeugd van zich af, met wisselend resultaat
Schrijvers Erik Jan Harmens, Auke Kok en Harm Edens waagden zich dit jaar – zoals zovelen – aan boeken over hun kindertijd. Dat leidt tot kritische zelfreflectie, een aardige roman en héél veel anekdotes.
2021 was het jaar van de afrekening met de eigen jeugd. Schrijvers Tobi Lakmaker (1994) en Lale Gül (1997) braken door met onverschrokken autobiografische debuten over hun persoonlijke geschiedenis. Lakmaker schreef in De geschiedenis van mijn seksualiteit over zijn rusteloze leven als puber in Oud-Zuid. Gül veroorzaakte een aardbeving in de Nederlandse literatuur met Ik ga leven, over haar jeugd in een streng islamitisch gezin in Amsterdam.
Wat opvalt, is de durf om het persoonlijke verhaal zo op de voorgrond te zetten. Dat is in Nederland relatief ongebruikelijk: schrijvers verpakken hun jeugd doorgaans in literaire romans met fictionele elementen: zie De avonden van Gerard Reve, De avond is ongemak van Marieke Lucas Rijneveld, Dorsvloer vol confetti van Franca Treur.
Bij Gül staat er niet eens meer ‘roman’ op het omslag. Ze had eigenlijk ook bijna niets verzonnen, bekende ze in interviews, alleen enkele dialogen van vroeger die ze zich niet meer precies kon herinneren. De ophef rondom haar boek toonde aan hoe gevoelig een autobiografisch boek kan liggen als er taboes doorbroken worden. ‘Ik ben bang dat ik heel heel heel slecht ga vinden’ (sic), schreef collega-auteur Abdelkader Benali op voorhand al op Twitter. Na lezing schreef hij – verrassing – het boek inderdaad ‘heel slecht’ te vinden. Het grote publiek oordeelde anders: Ik ga leven werd onlangs bekroond met de NS Publieksprijs.
Zuiver autobiografische boeken over de eigen jeugd zijn op zichzelf niks nieuws. In de internationale literatuur is het een tamelijk klassiek genre. Lev Tolstoj begon er zijn schrijverscarrière zelfs mee. In 1852 debuteerde hij op 23-jarige leeftijd met Kinderjaren, het eerste deel van een persoonlijk drieluik. Het boek werd een doorslaand succes, al kon de Rus de eer niet publiekelijk opstrijken, want hij had het onder pseudoniem geschreven. Hij had waarschijnlijk weinig keuze: jeugdherinneringen waren in het toenmalige Rusland zeer geliefd bij lezers, maar doorgaans alleen als ze door oude melancholische mannen werden opgelepeld, niet door een jonge hond.
Halverwege de 20ste eeuw waaide het genre over naar de Verenigde Staten. Aanstichter: de Russisch-Amerikaanse Vladimir Nabokov. Met Speak, Memory (1951), over zijn aristocratische kinderjaren in het prerevolutionaire Rusland, plaveide hij de weg voor vele generaties Amerikaanse schrijvers die floreerden met boeken over hun jeugd, zoals Mary McCarthy, Mary Karr en Vivian Gornick.
Sindsdien is er veel veranderd. Nabokov schotelde de lezer nog ongegeneerd hele stambomen van zijn adellijke voorvaderen voor, maar daar kom je nu niet meer mee weg. Tegenwoordig zijn boeken over de jeugdjaren veel verhalender, zeker als ze uit de VS komen. Zie bijvoorbeeld Leerschool (2018) van Tara Westover, een aangrijpend relaas over hoe zij opgroeide in een streng mormoons gezin. Het is dat er ‘memoir’ op het omslag staat, anders zou je denken dat het een roman was, zozeer gebruikt Westover narratieve technieken uit de literatuur om haar verhaal kracht bij te zetten.
Kinderjaren
Drie Nederlandse auteurs – Erik Jan Harmens, Auke Kok en Harm Edens – wagen zich in recente boeken ook aan de eigen kinderjaren. In het ene geval leidde tot dat kritische zelfreflectie, in het andere tot een matige roman, en in het laatste tot een onophoudelijke stortvloed aan anekdotes waarbij geen enkele filtering lijkt te hebben plaatsgevonden.
Om met Harmens te beginnen: Rigolettohof speelt zich af in Alphen aan den Rijn. Eerder schreef de auteur de autobiografische boeken Hallo muur (2014; boek van de maand in DWDD) en Door het licht (2018), waarin hij openhartig schreef over zijn alcoholverslaving en het ontnuchterende leven dat daarop volgde. Nu keert hij als 50-jarige man terug naar de plaats waar hij met zijn broer en zus opgroeide, in een hoekhuis in de Rigolettohof.
Het was de plek waar zijn leven al vroeg een klap kreeg. Toen Harmens 9 jaar was, zei zijn vader dat hij even de deur uitging, sigaretten halen. In een azuurblauwe Mazda 626 reed hij weg om nooit meer terug te keren. Hij had gekozen voor een nieuw leven. Tevergeefs bleef de jongen bij het raam staan, wachtend op de beloofde thuiskomst. ‘Maar het gebeurde niet, en sindsdien weet ik niets meer zeker.’
Harmens kon het vertrek van zijn vader des te moeilijker accepteren omdat hij er een aparte manier van denken op na blijkt te houden. ‘In plaats van rechte lijnen zie ik cirkels. Dingen beginnen en gaan door, door en door. Dat ik de dingen zie rondgaan, in plaats van dat ze beginnen en ophouden, betekent dat ik buiten de realiteit leef en het concept tijd niet vát. Ik begrijp niet dat mensen die er zijn weer weggaan.’
Rigolettohof drijft op dit concept, op Harmens’ hardnekkige wereldbeeld, waarin alles zich telkens zou moeten herhalen in plaats van op te houden. De auteur laat dit in alles doorwerken: scènes uit zijn jeugd komen steeds terug, woorden echoën in zinnen. Het boek is in feite een poging om de vergankelijkheid onder ogen te leren zien. Dat is sterk. Het verleent dit autobiografische relaas al vanaf het begin een duidelijke urgentie: hier staat iets op het spel voor de schrijver.
Harmens oordeelt hard over zijn ouders. ‘Noch mijn vader, noch mijn moeder heeft me ooit iets geleerd’, schrijft hij. ‘Daar staat tegenover dat de ouders van zowel mijn vader als mijn moeder hun óók nooit iets hebben geleerd. Ze werden grootgebracht met niets en hebben dat als een lege doos aan ons doorgegeven.’
Vader was weg, moeder zwolg in zelfmedelijden en wilde voortdurend bevestiging van haar kinderen. ‘Dan zat ze op de rand van het bed, of ze lag erin, om daar zachtjes of juist hard te weeklagen, voor zich uit maar eigenlijk tot ons en steeds opnieuw, als een dompelpomp. Ik moet hier alles alleen doen, jammerde ze. (…) Dat was onze cue om haar gezamenlijk vast te houden, heen en weer te wiegen. Het komt goed, mama.’
Het zijn krachtige passages, omdat Harmens zich ondanks de materie niet laat meeslepen door sentimentaliteit of wrok. Zijn proza blijft nuchter, kalm. Daarom ga je als lezer gemakkelijk mee in zijn graafproces. Het is alsof een goede vriend je zijn diepste geheim toevertrouwt.
Een ‘leuk gezin’
Auke Kok (1970) gooit het over een andere boeg. Flinke jongen is een coming-of-ageverhaal dat volledig is geschreven vanuit het perspectief van zijn 11-jarige ik. Of nu ja, het is niet helemaal dezelfde persoon. De jongen in het boek heet niet Auke maar Hidde; het gaat hier nadrukkelijk om een roman. Wel prijkt een zwart-witfoto van de auteur als jonge tiener op het omslag. Snapt u het nog?
Het romandebuut van Kok – die eerder talloze goed ontvangen non-fictieboeken schreef, waaronder de in 2019 verschenen Johan Cruijff-biografie – begint onheilspellend. ‘Als we in het gewone huis waren gebleven, midden in een rij, was alles anders gelopen’, schrijft Kok. ‘Maar we zijn daar vertrokken en in een groot en bijzonder huis gaan wonen, aan de overkant van het dorp.’
Hidde groeit in de jaren zestig met zijn broer en zus op in een gereformeerd gezin waarin alles draait om uiterlijk vertoon. Luxe was er veel, liefde weinig. Echt een ‘leuk gezin’ schrijft Kok op de eerste pagina’s meerdere keren sarcastisch, en daarmee is de bittere toon gezet. Vader is agressief, gefrustreerd, onvoorspelbaar. In zijn nabijheid dreigt voortdurend gevaar. Hidde kijkt op tegen zijn rebelse broer Tijs, de enige die hem durft te trotseren.
Kok is een goede schrijver. Zijn proza is simpel en doeltreffend. Op de eerste pagina’s blijkt echter al de valkuil van het schrijven vanuit het perspectief van een kind: dan moet je heel goed op de toon letten om het geloofwaardig te houden. Een kind denkt bijvoorbeeld niet: ‘Mijn moeder is een domineesdochter en ook mijn vader achtte het zijn plicht zo af en toe met een zwaarmoedige blik de vele predikanten in zijn familie in herinnering te brengen.’
Hidde heeft een grote liefde: voetbal. Buiten, op het schoolplein, vindt hij het geluk. ‘Wild geroep kaatst tegen de huizen en vermengt zich met nieuwe kreten, en zo ontstaat een heerlijke kolk van opwinding die je groter maakt dan je bent, veel groter.’ Hij volgt alle wedstrijden van Ajax in de Europa Cup, en Kok heeft zich duidelijk uitgeleefd door deze allemaal voor de lezer samen te vatten.
Te vaak verliest Kok zich in trivialiteiten, zoals de uitleg van alle spelletjes die tijdens het zomerkamp in Drenthe zijn gespeeld, of een lange alinea over hoe een bordje Brinta wordt klaargemaakt. Wat Flinke jongen mist, is een stevig verhaal of een interessante ontwikkeling. Waarom laat Kok uitgerekend deze episode uit het leven van Hidde zien? Wat wil hij aantonen? Het is onduidelijk.
Een sterke scène zit in de tweede helft van het boek, als vader Hidde straft omdat hij zonder toestemming naar Parijs is afgereisd. ‘Mijn vader zou niets waard zijn als hij nu verzaakte, dat weet iedere broeder en zuster van de gemeente.’ Het is een van de weinige keren dat de man in het boek een diepere laag krijgt: we zien hem niet alleen als eendimensionale boosdoener, maar ook als gemankeerd persoon die vastzit in zijn gemeenschap.
Kok is op zijn best als hij het verdriet van Hidde beschrijft dat op de klappen volgt: ‘Een doffe hulpkreet verdwijnt in de sprei, en alle katoen onder mij trilt eindeloos mee en vangt alles op, alles uit mijn ogen en mond. Golven van spijt komen vrij, spijt dat wij hier wonen, dat we zijn wie we zijn, dat ik ben wie ik ben en dat alles om mij heen is wat het is.’
Onbegrensd
Wat krijg je als iemand onbegrensd ál zijn anekdotes van vroeger oprakelt? Dan krijg je Volkomen onnatuurlijk gedrag, het monument dat Harm Edens, scenarioschrijver en presentator van Dit was het nieuws, voor zichzelf heeft opgericht.
Edens is, zo schrijft hij al vroeg in het boek, ‘anders’ dan anderen. Dat heeft hij altijd gehad, dat gevoel: ‘anders zijn, alleen zijn, niet begrepen worden, onbereikbaar zijn’. Al vanaf zijn vroegste jeugd. Zijn eerste woordje was – o, ironie – ‘zelf’. En daarom is het, nu Edens 60 jaar is, tijd om die zelf eens verder onder het vergrootglas te leggen. ‘Waarom denk ik zoals ik denk? Waarom vind ik leuk wat ik leuk vind?’
Om zijn eigen uniek-zijn te illustreren, herinnert Edens zich die keer dat hij 12 jaar was en achter een ‘gigantisch dikke vrouw op een vouwfiets’ aanreed. ‘De vrouw was veel te groot voor het kleine oranje fietsje en het zadel was ergens in haar lichaam verdwenen.’ Toen klonk er een knal. De fiets begaf het, de vrouw viel keihard op de grond. ‘En in plaats van dat ik toeschoot om te kijken of er hulp nodig was, stapte ik af en kreeg ik de slappe lach. Ik kon niet meer ophouden.’
Liefhebbers van Edens’ humor worden op hun wenken bediend: er zitten talloze van dit soort anekdotes in zijn kloeke boek. Ze staan tussen de opsommingen van de katten die hij in zijn leven heeft gehad, de Britse eilanden en tuinen die hij heeft bezocht, en het overzicht van de baantjes die hij in zijn studententijd voor het corps mocht vervullen: ‘Ik deed het Eerstejaarsbestuur, de Evenementencommissie en de Almanakredactie – op de Senaat na de verantwoordelijkste club.’
Gelukkig is Edens niet te beroerd om de wijsheden die hij tijdens zijn leven heeft verworven vanaf de Olympus naar beneden te strooien. Ze zitten verpakt in de ‘life lessons’ in het boek. Bijvoorbeeld: ‘Als iedereen zorg draagt voor z’n eigen tuin, voor dat deeltje van de wereld waar hij of zij op wil kunnen leven, dan kunnen we samen een betere wereld maken.’ Of: ‘Wat je ook doet in het leven, er moet vreugde op zitten.’
Bedankt, Harm. We zullen het onthouden.
Erik Jan Harmens: Rigolettohof. Lebowski; 256 pagina’s; € 22,99.
★★★★☆
Auke Kok: Flinke jongen. De Bezige Bij; 304 pagina’s; € 23,99.
★★★☆☆
Harm Edens: Volkomen onnatuurlijk gedrag – De erfenissen van mijn jeugd. Spectrum; 312 pagina’s; € 21,99.
★☆☆☆☆