Er zijn schrijvers van wie het niet uitmaakt wat ze schrijven zolang ze maar schrijven - Herman Pieter de Boer is er zo een
Laat Herman Pieter de Boer niet wegkwijnen in uw boekenkast. Léés hem en Jeroen van Merwijk durft te wedden dat u niet kunt ophouden.
Er zijn tekenaars van wie het je niet uitmaakt wat ze tekenen, zolang ze maar tekenen. Peter Vos was er zo een, Peter Pontiac ook en Peter van Straaten natuurlijk. Er zijn zangers van wie het je niet uitmaakt wat ze zingen zolang ze maar zingen: Boudewijn de Groot is er zo een en Paul McCartney en Willy Nelson. En er zijn natuurlijk ook schrijvers van wie het niet uitmaakt wat of waarover ze schrijven zolang ze maar schrijven. Gerard Reve was er zo een en Gerrit Komrij. Louis Paul Boon. Willem Wilmink.
En dus ook Herman Pieter de Boer.
Tenminste: dat vind ik en ik heb, zoals u inmiddels wel weet, meestal gelijk.
Ik heb altijd een grote overeenkomst menen te zien tussen Willem Wilmink en Herman Pieter de Boer: allebei meer dichter dan romancier, allebei verhalenvertellers, allebei voorname liedtekstschrijvers, allebei veelschrijvers met een grote fantasie en speelsheid en allebei vervuld van een zekere weemoed.
Een weemoed en verlangen naar vroeger die hun werk wat mij betreft uittilt boven dat van andere schrijvers en het een zekere diepte geeft.
Niet dat diepte in kunst nou speciaal nodig is, helemaal niet, maar als het er is, hoeven we er ook niet met een boog omheen te lopen.
Herman Pieter de Boer is overigens wel iets lichter van toon dan Willem Wilmink; als ze allebei een kleur waren, zou ik Herman lichtblauw willen noemen en Willem oranje-bruin.
Ik heb ze allebei persoonlijk gekend en ik mocht Herman en Willem tegen ze zeggen, want ze hadden alle twee bepaald geen dikke nek, ook al was het leeftijds- en literaire standsverschil met mij aanzienlijk.
Waar Willem Wilmink jaren na zijn overlijden nog altijd op de trouwe steun kan rekenen van oud-leerlingen als Jacques Klöters en Vic van de Reijt, die er alles aan doen om de oude meester niet in de vergetelheid te laten belanden, is Herman Pieter de Boer er bekaaid afgekomen. Bij zijn crematie, een jaar of wat geleden, waren de collega-liedjesschrijvers en de zangers en romanciers op de vingers van één hand te tellen. Terwijl hij honderden, nee: meer dan duizend liedteksten op zijn naam heeft staan en in de jaren zeventig en tachtig een van de succesvolste Nederlandse auteurs was.
Kijk maar eens in uw boekenkast: grote kans dat daar een verhalenbundel van Herman Pieter de Boer staat weg te kwijnen, De vrouw in het maanlicht, bijvoorbeeld, met tekeningen van Pat Andrea.
Als ik u was, zou ik zo'n bundel voorzichtig weer eens ter hand nemen en een willekeurige bladzijde openslaan. Het zijn vrijwel stuk voor stuk volstrekt originele verhalen, geschreven door iemand met een grote fantasie en een uniek vocabulaire, tegelijkertijd eigentijds en ouderwets.
En dan zijn het dikwijls ook nog eens verhalen waaruit voor iemand die dat nou echt per se wil een soort moraal te destilleren valt.
Ik durf te wedden dat u niet op kunt houden met lezen en dat er voordat u het in de gaten heeft een penetrante stank in uw woonkamer hangt, omdat u de tijd vergeten heeft en de aardappelen zijn aangebakken, of de roti (als dat tenminste kan met roti, dat weet ik niet, ik eet nooit roti).
Wat maakt Herman Pieter de Boer zo'n bijzondere schrijver, dat is natuurlijk de grote vraag.
Ik heb daar lang over zitten nadenken en ik denk dat het zijn verwondering over de wereld is, in combinatie met zijn achteloze, af en toe wat kinderlijke stijl.
Pas op: kinderlijk en niet kinderachtig.
Veel schrijvers proberen met allerlei bombast te laten zien waartoe zij allemaal wel niet in staat zijn, maar Herman Pieter de Boer is in staat zonder enige nadruk dingen te schrijven die veel bijzonderder zijn dan ze lijken.
Ik houd daarvan.
Nu wilt u van mij natuurlijk een voorbeeld. Dat kan: 'Ik was opgehouden met drinken. Ik werd gekeurd voor een verzekering. De arts luisterde aan mij.' Er staat dus: 'luisterde aan mij'. Dat is merkwaardig Nederlands. Je luistert naar iemand en niet aan iemand. Je kunt luisteren aan een raam of aan de deur, maar niet aan een persoon. Herman Pieter de Boer brengt zichzelf met dit zinnetje terug tot een raam of een deur, een voorwerp dat niets aan de situatie kan veranderen en met zich laat sollen en dat heeft eigenlijk iets heel geestigs.
En het mooie is: ook al klopt het niet, je ziet het voor je!
Bovendien heeft dat 'luisteren aan' iets kinderlijks, alsof de auteur zijn taal nog niet helemaal beheerst. En dat terwijl het eigenlijk juist heel geraffineerd is en je alleen maar zo kunt schrijven als je al heel wat kilometers gemaakt hebt. Kijk, en dat bedoel ik nou: er staat iets ongebruikelijks, maar het staat er alsof het de normaalste zaak van de wereld is.
Kees van Kooten kan dat ook.
Het werk van Herman Pieter de Boer barst van dat soort kleine wondertjes en op elke pagina van zijn boeken kun je er wel een vinden, als je er tenminste aandacht voor en plezier in hebt.
Ik zou nog veel meer voorbeelden kunnen geven, maar daar is dit nu niet de plaats en het moment voor.
Met de deur in huis vallen, dat doet hij ook vaak. In een groot deel van zijn verhalen, maar soms ook elders. Bijvoorbeeld in het schitterende Annabel - we zijn nu bij de liedteksten beland.
Hij heeft er, zoals gezegd, een duizendtal geschreven, onder veel meer voor artiesten als Ramses Shaffy (diens lijflied Laat me is van de hand van De Boer), Lenny Kuhr (Visite), voor Kinderen voor Kinderen (Op een onbewoond eiland, Ik heb zo waa- waa- waanzinnig gedroomd) en voor Hans de Booij (Annabel).
De eerste regel van Annabel (geschreven samen met Boudewijn de Groot) luidt:
Iemand zei: dit is Annabel
Ze moet nog naar het station
Dit is meesterlijk in zijn eenvoud.
Een zinnetje van niks, het staat er zo vanzelfsprekend, je denkt: hallo, dat kan ik ook. Maar verzin het maar eens.
En als je het verzonnen hebt: laat het dan maar eens staan. Ik bedoel: het is niet echt een zinnetje waar je internationaal vrienden mee maakt, je zult er geen Nobelprijs voor de poëzie mee winnen, het is eigenlijk een beetje een lullig zinnetje. Maar Herman Pieter de Boer laat het lekker staan en gelijk heeft hij. Het doet namelijk precies zijn werk.
Het mooie is, dat die 'iemand' niet wordt benoemd. Het is een iemand die voor het verhaal van nul en generlei waarde is, hij krijgt niet eens een naam. De verteller heeft immers haast, net zoals de hoofdpersoon, Annabel, die nog naar het station moet. Er is verderop in het lied nog van allerlei moois te beleven: de verteller is er met voorbedachten rade niet in geslaagd om Annabel bij het station af te leveren en heeft de nacht met haar doorgebracht. Als zij daarna vertrokken is, zonder een adres of telefoonnummer achter te laten, is hij volledig van de kaart, hetgeen de zin oplevert:
Iemand zei: je stond uren met je handen op de leuning van de brug
Weer die iemand. En een beeld dat je niet los laat.
Ach, er is zoveel.
Zalig zijn de schelen want zij zullen God dubbelt zien, bijvoorbeeld, dat hij schreef samen met Betty van Garrel. Een verrukkelijk cultboek waarin de twee auteurs aan elkaar berichten wat hun bezighoudt, aanvankelijk voornamelijk gewijd aan beider fascinatie voor mensen die scheel zijn en loensen. Maar al snel wordt dit uitgangspunt verlaten en gaat het over van alles en nog wat, te veel om op te noemen.
Lezen dus!
Zoals gezegd is het werk van Herman de laatste jaren wat in de vergetelheid geraakt, ik denk misschien ook vanwege zijn toenemende fascinatie voor het spirituele en occulte. Daarmee maak je geen vrienden.
Maar ook in die stukken, waarin Herman verhaalt over al het vaak inderdaad zeer toevallige dan wel wonderbaarlijke dat hem in zijn rijke leven is overkomen, blijft hij de geslepen, schijnbaar naïeve meesterverteller die hij altijd is geweest.
Ik sluit af met één van zijn gedichten, want dat kon hij zoals gezegd ook. Het heet 'Lofdicht op een sloot' en volgens mij is Herman de sloot.
LOFDICHT OP EEN SLOOT
Dat is zo aardig aan een sloot:
hij is ingetoomd bescheiden,
kanaal noch stroom dus, geen van beide,
derhalve ook niet al te groot.
Hoe kalm gaan punter, kleine boot
en kano langs de groene weiden
van Giethoorn, Avenhorn en Leiden
en stellig ook van Holysloot
Kom, laat ons aan de slootkant toeven,
dat is een plek om niets te hoeven,
om tussen 't riet 's niets te doen
Staar naar het traag bewegend water,
denk niet aan vroeger, niet aan later.
Houd van het waterhoen.