interviewmatthias ubl
Een Renaissanceportret was niet zomaar een ‘kiekje’, maar moest alles vertellen over wie je was en wat je had bereikt
Het Rijksmuseum in Amsterdam toont een spectaculaire verzameling topstukken uit musea wereldwijd, in de tentoonstelling Vergeet me niet. Conservator Matthias Ubl kiest vijf bijzondere portretten.
‘We weten allemaal hoe slecht ons geheugen werkt’, zegt Rijksmuseumconservator Matthias Ubl (42), in een zaal vol Renaissanceportretten. Deze geportretteerden werden in verf vereeuwigd om het vergeten tegen te gaan. Ze dosten zich uit in bont en met allerlei hoofddeksels, en doen daarmee een beroep op de toeschouwer. Vergeet me niet, heet de uitgebreide tentoonstelling die vrijdag opent.
Volgens de Florentijnse schilder en theoreticus Leon Battista Alberti (1404-1472) heeft de schilderkunst een ‘waarlijk goddelijke kracht’ omdat die ervoor kan zorgen dat de ‘afwezigen toch aanwezig zijn’. Daar waren zijn tijdgenoten zich ook bewust van. Wie het zich in de Renaissance kon veroorloven, liet een portret maken.
Daarom moest het portret van alles tegelijk laten zien: wie iemand was, wat iemand voor werk deed, met wie iemand was, uit welke familie iemand kwam. Er was ook veel om mee te pronken, zowel voor de geportretteerden als de schilders, want de Renaissance (grofweg 14de tot 16de eeuw) was in Europa een bloeitijd van kunst, muziek, handel, literatuur, architectuur en wetenschap.
Hier in het Rijksmuseum in Amsterdam lijkt de ‘waarlijk goddelijke kracht’ inderdaad te werken. Wie op deze schilderijen staat, een spectaculaire verzameling topstukken uit musea wereldwijd, zullen we niet vergeten. Soms weten we de namen van de geportretteerden niet, maar hebben ze een plek in de kunstgeschiedenis gekregen. Zoals de mysterieuze jonge vrouw die de Vlaamse Petrus Christus rond 1470 vastlegde.
Wat er aan portretkunst over is uit de Renaissance is slechts ‘een fractie’, benadrukt Ubl. Het genre was immens populair. De schilderijen zijn kwetsbaar, de meeste werden geschilderd op paneel. Ubl: ‘Hout is een organisch materiaal: het reageert op luchtvochtigheid, temperatuur, kan aangetast worden door houtworm, vraat, vuur, water, oorlogen.’
Kortom: eigenlijk is het een wonder, zo vijfhonderd jaar later, dat deze mensen aan de vergetelheid zijn ontsnapt. Daar hoopten ze natuurlijk op. Zo blijkt ook uit de woorden van Alberti: ‘(De schilderkunst toont) gestorvenen na vele eeuwen nog aan de levenden, zodat men hen kan leren kennen, vol bewondering voor de kunstenaar en tot genoegen van de beschouwers.’ Dat gaan we doen, met hulp van conservator Matthias Ubl. Hij koos voor V vijf bijzondere portretten:
Vader en zoon
Barthel Beham: Portret van Hans Urmiller en zijn zoon, ca. 1525, collectie Städel Museum Frankfurt am Main
‘Dit is een van mijn absolute favoriete schilderijen: de vader laat zijn zoon echt aan ons zien. Familierelaties en dus ook kinderen zijn voor de adel heel belangrijk, de burgerij spiegelde zich daar graag aan. Deze man behoorde tot de rijke burgerij, hij heette Hans Urmiller. Wat mij raakt, is de tederheid van dit portret: die hand op de schouder van het jongetje, dat beschermende. Ik vind het ook intrigerend dat het jongetje in een andere richting kijkt dan zijn vader: was hij aan het tegenstribbelen? Wilde hij weg? Het is fantastisch geschilderd en deze man is super-de-luxe chic gekleed. Toen we onderzoek deden voor deze tentoonstelling heeft mijn collega Sara van Dijk, de conservator textiel en medesamensteller van de tentoonstelling, onderzocht wat voor bont hij draagt. Het gaat om marterbont van de buik en van de hals van het dier. Marterbont van de rug was voorbehouden aan de adel. Het lijkt alsof Hans Urmiller wel adellijk wilde zijn, dat zie je aan het wapenschild dat hij mogelijk zelf heeft ontworpen: een molensteen omdat hij Urmiller (oermolenaar) heet. Daar heeft de adel vast erg om gelachen, zo’n verzonnen wapenschild. Deze man wilde graag meer zijn dan hij was. En uiteindelijk is hij behoorlijk bekend geworden: hij stond vroeger op het biljet van 50 D-mark.’
Beroepsportret ambtenaar Snoeck
Jan Gossart: Portret van Jan Jacobsz Snoeck, ca. 1530, collectie National Gallery of Art Washington
‘We zien hier Jan Jabobsz Snoeck, een Gorinchemse handelaar. Dit type portret, een beroepsportret waarin we iemand zien in zijn kantoor, is een uitvinding uit de Lage Landen. In de Renaissance groeiden de steden en was er veel internationale handel. Mensen werden rijker en de gefortuneerden konden zich een portret veroorloven. Het was dan natuurlijk heel belangrijk dat je er goed op stond, dat je kon laten zien wie je was. We zien Snoeck tussen inkomende post, uitgaande post, ganzeveren en een weegschaaltje voor munten. Al die objecten zijn heel zorgvuldig geordend, als een stilleven om iemands status te laten zien.’
Mysterieuze jonge vrouw
Petrus Christus: Portret van een jonge vrouw, ca. 1470, collectie Staatliche Museen zu Berlin Gemäldegalerie Berlijn
‘Een topstuk uit Berlijn van Petrus Christus. We weten niet wie de jonge vrouw met de mysterieuze blik is. Het idee in de Oudheid was dat schoonheid ook een blijk van deugdzaamheid is, dat zie je in de vrouwenportretten uit de Renaissance duidelijk terug. De trekken van deze jonge vrouw zijn geïdealiseerd, maar in het Noorden was realisme erg belangrijk. Dat zie je in de details: de sluier, de bontkraag, de pareltjes op haar hoed. De schilderijen van Peter Christus en Hans Memling werden erg geliefd in Italië. Daar portretteerden ze mensen eerst vooral en profil. Zo aan het einde van de 15de eeuw zie je de invloed van de Vlamingen en worden mensen ook driekwart geportretteerd, vooral in Florence. Dat zie je later bijvoorbeeld bij Leonardo Da Vinci. Het mooie aan het driekwartportret is dat je veel van iemands gezicht kunt laten zien, met meer driedimensionaliteit. Bijzonder bij Peter Christus is dat hij haar in een ruimte heeft geplaatst: je ziet de lambrisering en zelfs de houten bloemetjes die daaruit zijn gesneden. Die zwarte hoofdtooi was de bourgondische mode in die tijd.’
Echtpaarportret: de burgemeester en zijn vrouw
Hans Holbein II: Portretten van Jakob Meyer zum Hasen en zijn vrouw Dorothea Kannengiesser, 1516, collectie Kunstmuseum Basel
‘Dit is een topstuk uit het kunstmuseum van Basel dat we voor deze tentoonstelling in bruikleen hebben. Het is geschilderd door Hans Holbein. We zien Jakob Meyer zum Hasen en zijn vrouw Dorothea Kannengiesser. Echtpaarportretten waren belangrijk in de Renaissance. We hebben het bewust niet over huwelijksportretten, dan denken mensen toch eerder aan een soort trouwfoto. Het ging in dit type portretten om de verbintenis tussen twee mensen en die kon ook worden vastgelegd voordat ze waren getrouwd of jaren later. Dit portret is uit 1516, toen was het echtpaar drie jaar getrouwd. De aanleiding voor het schilderij was dat Jakob burgemeester van Basel was geworden. De schilderkunst van Holbein is echt ongelooflijk, zo realistisch, we hebben een aantal van zijn werken in deze tentoonstelling. Dit schilderij is helemaal in Renaissancestijl gedaan met die bogen, versieringen en zuilen achter hen.’
Afrikaanse soldaat
Jan Mostaert: Portret van een Afrikaanse man (Christophle le More?), ca. 1525–1530, collectie Rijksmuseum Amsterdam
‘Dit is het vroegst bekende geschilderde portret van een Afrikaanse man in de Europese geschiedenis. Waarschijnlijk gaat het om Christophle le More, een soldaat die hoorde bij de lijfwacht van Karel V. Op zijn muts is een pelgrimsinsigne te zien van Onze-Lieve-Vrouw van Halle. Hij was dus christen en wil zichzelf als christen presenteren. Het kan geen edelman zijn geweest, dat weten we omdat het stiksel van de wambuis zichtbaar is. Op een portret van een edelman zou dat worden bedekt. Hij heeft wel een zwaard en staat in een pose die gezag uitstraalt. Bovendien heeft hij zijn blik afgewend, dat is ook een manier om gezag te laten zien op een schilderij: hij kijkt langs ons heen, zo creëert de schilder distantie.’
Vergeet me niet – Meer dan 100 renaissanceportretten: Van Dürer tot Sofonisba, Rijksmuseum Amsterdam, t/m 16/1.
Matthias Ubl
Matthias Ubl is conservator bij het Rijksmuseum. Hij is gespecialiseerd in 15de en 16de-eeuwse Nederlandse schilderkunst. In 2018 won hij de Karel van Manderprijs voor zijn promotieonderzoek aan de Albert-Ludwigs Universiteit in Freiburg im Breisgau. Hij werkt sinds 2009 voor het Rijksmuseum, na zijn studie in Heidelberg en Londen.