RecensieWillem Elsschot
Een grabbelton vol niet zo bondige Elsschotstukken ★★★☆☆
De bundel met teksten van Elsschot-biograaf Vic van de Reijt is een allegaartje, maar voor Elsschot-liefhebbers beslist de moeite waard.
Vic van de Reijt: De ontdekking van Elsschot
Athenaeum – Polak & Van Gennep; 270 pagina’s; € 19,99.
Vic van de Reijt heeft veel geleerd van Willem Elsschot, al vanaf zijn jeugd zijn favoriete schrijver en het onderwerp van zijn in 2011 gepubliceerde biografie waaraan hij 28 jaar had gewerkt. Als uitgever kon hij wellicht van Elsschot leren hoe je, inspelend op de ijdelheid en pretentie van mensen, boeken verkoopt die iedereen gelezen moet hebben maar die ze nooit zullen lezen. Hij kon bij de slimme zakenman Elsschot afkijken hoe je waterdichte brieven en contracten opstelt. En Elsschot onderwees hem in bondig schrijven, want 288 pagina’s voor een biografie waarin de huisvader en zakenman Alfons de Ridder én de schrijver Willem Elsschot leesbaar worden geportretteerd en samengebracht, dat is niet te veel.
Van De Ridder leerde Van de Reijt ook wat doeltreffende publiciteit is. ‘De ontdekking van Elsschot is de ideale introductie tot het werk van de schrijver’, lezen we achter op zijn nieuwste boek. Maar dat is echt te veel eer; die komt de Elsschot-biografie toe, niet deze grabbelton vol niet zo bondige stukken (lezingen, inleidingen, feestredes) die niet in de biografie pasten of die na 2011 zijn geschreven.
Wie dit boek leest als ‘introductie’ snapt er niets van: Elsschot contra De Ridder, ‘lijmen’ als strategie, speuren naar het echte Wereldtijdschrift, de obsessies van ‘Elsschottianen’ – waar heeft die man het over? Lees eerst maar eens, als introductie, de hele Elsschot; dat is niet al te veel werk, en goed bestede tijd. Want hij blijft een voortreffelijke schrijver, cynisch en gevoelig tegelijk, die de mensen, kleine knoeiers, inhalige krabbelaars, dóór had en sympathie voor hen koesterde.
Dat dit boek een allegaartje is, wil niet zeggen dat het niet de moeite van het lezen waard is. Dat is het voor Elsschot-liefhebbers beslist. Van de Reijt weet veel over Elsschot, kent zowel het literaire als het zakelijke archief; hij kan als een van de weinigen de zakenman en de schrijver bij elkaar brengen, en hij vertelt onderhoudend en met humor.
Het hart van dit boek zijn twee stukken, die elk een mini-samenvatting vormen van de latere biografie: een fictief interview met Elsschot, ‘Un stout, un!’ uit 1991 (in het stuk is het 1959) en ‘Negentien stellingen over Willem Elsschot’ (1993). De interviewer is vermetel. Als De Ridder over Elsschot zegt dat die in Kaas zijn ‘walg tegenover publiciteit en handel’ verbeeldde, gelooft de interviewer hem niet. Hij wijst hem op het feit dat hij, 77 jaar, van geen ophouden weet in het reclamevak. Hij heeft er fortuin mee gemaakt, zijn huis hangt vol met schilderijen en dure tapijten, zijn vrouw en dochters zijn beladen met juwelen. Die ‘walg’, zegt hij ferm (maar ja, tegen een dode) is ‘allemaal pose’. De twintig ton prachtige Edammers die Laarmans in Kaas niet verkocht krijgt, zijn de prachtige boeken van Elsschot die geen lezers weten te vinden. De interviewer heeft gelijk. Hij krijgt uit dank voor de onthulling van dit geheim nog een ‘stout’ aangeboden.
In Elsschots literaire werk, zegt Van de Reijt meermalen – er zit veel overlap in dit boek – deed zakenman De Ridder boete voor zijn handelspraktijken. ‘Elsschot is Laarmans, De Ridder is Boorman’, is een van de stellingen. Een echte oplichter was hij niet, vindt Van de Reijt – de klanten trapten zelf in zijn praatjes – maar De Ridder, die communistische sympathieën had en medelijden had met de underdogs, verdiende grof aan hun domheid. Geld mocht dan stinken, het moest wel binnenstromen.
Een andere sterke stelling is: ‘Elsschots carrière als zakenman stond zijn literaire acceptatie door literaire collega’s in de weg.’ De werelden waren eigenlijk niet te verenigen. Bij De Ridder thuis werd niet gerept over het literaire werk. Zijn dochter Ida, jongste van de zes kinderen, vond na zijn dood pakken volgeschreven papier van ene Willem Elsschot. Wat voor werk ‘Pa’ overdag precies deed voordat hij in het café neerstreek, wisten zijn vrouw en kinderen trouwens ook niet precies; er was altijd geld, daar ging het om.
Mooi is ‘Elsschot en de dood’, uit 2017. ‘De aarde is niet uit haar baan gedreven/ toen uw hartje stil bleef staan,/ de sterren zijn niet uitgegaan/ en ’t huis is overeind gebleven’, dichtte Elsschot, toen zijn 8-jarige nichtje stierf en hem dat zeer aangreep. Maar, schrijft Van de Reijt, ‘hij weet lichte, troostende woorden te vinden’. Dat is het precies. Elsschot beschrijft wat er allemaal níét gebeurt, hoe futiel zo’n dood is, hoe klein een mensenleven. Dat maakt dat dit gedicht, dat de hele Elsschot, er zo inhakt.