Dronken van melk en roepend baden

EEN VAN DE redenen waarom veel mensen geen poëzie lezen, is dat het zo moeilijk zou zijn. Gedichten zijn immers uiterst merkwaardige teksten die van de lezer een vaardigheid vergen die in de verte aan het oplossen van cryptogrammen doet denken, met twee essentiële verschillen....

Piet Gerbrandy

In die zin hebben mensen die poëzie onbegrijpelijk vinden, ronduit gelijk, al gaat het natuurlijk niet voor alle poëzie op. De meeste gedichten van Jean Pierre Rawie, Judith Herzberg en Jules Deelder zijn helemaal niet moeilijk, wat niet betekent dat ze daarom slecht of onbeduidend zouden zijn. Toch kun je rustig zeggen dat veel moderne poëzie zich pas na herhaalde lezing prijsgeeft. Dit geldt zeker voor de Vlaamse poëzie van de afgelopen tien jaar, althans voor die dichters die ook in Nederland enige bekendheid genieten. Paul Demets: totaal onbegrijpelijk. Dirk van Bastelaere: geen touw aan vast te knopen. Paul Bogaert: baarlijke nonsens. Erik Spinoy: waar heeft die man het over? Wie echter de moeite neemt hun bundels een paar keer te lezen, geeft zich onherroepelijk gewonnen. Er is niets tegen helderheid, maar ook duistere teksten kunnen heel spannend zijn.

Er bestaat een onuitroeibare neiging poëzie die niet direct toegankelijk is, hermetisch te noemen. Schrijven die Vlamingen inderdaad potdichte verzen? Het tegendeel is waar. Wat hun poëzie ingewikkeld maakt, is eerder het feit dat ze zo open is. Met zichzelf wegcijferende grootmoedigheid nemen ze alles wat op hun pad komt, in hun gedichten op, of het nu liefde, reclames, strips, wereldnieuws, schilderkunst of popmuziek is. Open is deze poëzie bovenal doordat ze de lezer geen betekenis opdringt.

Maar diezelfde openheid veroorzaakt een wezenlijk probleem. Wie veel naar muziek, naar beeldende kunst, naar andere literatuur verwijst, veronderstelt bij zijn lezers een grote algemene ontwikkeling. Om Armando of Ruben van Gogh te kunnen lezen, behoef je niets te weten. Weet je niet wie Heidegger en Spilliaert zijn, dan ben je bij Paul Demets en Stefan Hertmans aan het verkeerde adres. De buitengewoon productieve Hertmans publiceert met Goya als hond zijn tiende bundel in vijftien jaar, als ik goed heb geteld. Zijn poëzie is in veel opzichten open en ongrijpbaar en veronderstelt een behoorlijke culturele bagage. In zijn vorige boeken wilde hij nog weleens doorschieten naar intellectuele hoogstandjes die eigenlijk niet veel verder kwamen dan wat cerebraal gegoochel, al was van meet af aan duidelijk dat Hertmans echt iets te vertellen had.

Ook in deze nieuwe bundel komen we nog heel wat grote namen tegen, toch lijkt het alsof Hertmans deze keer dichter bij huis is gebleven. Werd in de vorige bundel nog moeizaam met spiegels, lichtval en identiteit gejongleerd, Goya als hond duikt het volle leven in. Grote woorden noch intieme ontboezemingen worden geschuwd. Bovendien is deze bundel welluidender dan we van Hertmans gewend waren. In 'Zijn troost' wordt 'iets kleins en wilds' in de struiken omgebracht en 'huilt verschrikking in een gracht':

Men heeft je niets beloofd bij

de geboorte; maar overlast, het roken en het

drinken tot de ochtend, de volle maan die van de lucht afglijdt en scherven in je armen - je hebt die dingen zelf bedacht, verwacht dus ook maar geen erbarmen.

In een gedicht over een stuk van Beethoven staat onomwonden: 'Ik weet niet of een mens dit moet:/ verklaring geven voor de dingen/ die hij doet.' Verklaringen geeft Hertmans dan ook niet, maar suggesties over hoe je zou kunnen leven, biedt hij wel degelijk. Ga de wereld in, zegt hij, kijk goed om je heen en wroet niet te veel in jezelf:

Leer talen, leer accenten.

Verleer het met je innerlijk te venten.

Stap in die oude vorkheftruck en zing.

Prachtig zijn enkele gedichten over kinderen. Het moet een tedere vader zijn, die schrijft hoe zijn zoon 'met een blond vogelnest in zijn nek,/ zweet en een zoete adem,/ dronken van melk en roepend baden' een arm tilt, 'niet langer dan mijn hand'. 'Ik draag de schuld van deze adem', verzucht de dichter, wakend naast het bed van zijn koortsige kind, dat verbijsterend veel op zijn vader begint te lijken:

Hij gaat niet uit de weg voor weelde, voor het kleine feit dat iemand, moe van wachten, lichten dooft, een vinger in zijn handpalm legt. Dat past precies.

Dezelfde liefde blijkt uit de wijze waarop Hertmans naar schilderijen kijkt. Wie eenmaal echt om zich heen heeft leren kijken, is in het bezit van een 'glas dat nooit meer leeggedronken raakt'. Dat schilders in staat zijn van die schoonheid iets te fixeren, blijft deze dichter verbazen. Midden in de bundel staat het lange titelgedicht, waarin

Goya's befaamde muurschildering een keten van associaties op gang brengt. Het is maar verf, maar het weekt 'de dingen los die ik me zelf herinner'. Elementen uit Goya's leven, Madrileense tafereeltjes, een jongen die tot sluitingstijd in het Prado naar het verzuipende hondje staat te kijken, dit alles raakt op natuurlijke wijze vervlochten met de eigen ervaringen van de spreker.

De intellectuele gastvrijheid en meerduidigheid die Hertmans' vroegere werk soms iets vrijblijvends gaven, hebben in Goya als hond een perfect evenwicht met het persoonlijke gevonden, ook al blijft menig raadsel onopgelost. 'Haar jeugd gebogen boven/ zwart en wit', heet het over een jonge pianiste, 'Mendelssohn en Ravel, en dan/ steeds weer dat onbekende/ dat mij kwelt.' Dit is een steengoede bundel.

Wilt u belangrijke informatie delen met de Volkskrant?

Tip hier onze journalisten


Op alle verhalen van de Volkskrant rust uiteraard copyright.
Wil je tekst overnemen of een video(fragment), foto of illustratie gebruiken, mail dan naar copyright @volkskrant.nl.
© 2023 DPG Media B.V. - alle rechten voorbehouden