PoëzieGoed&Slecht
Dichtersvragen zijn vaak onnozel. Zo niet bij Margreet Schouwenaar
Arjan Peters las onnozele vragen bij Levina van Winden, en een goede bij Margreet Schouwenaar.
Als dichters vragen stellen in hun gedichten, is dat vaak om te showen hoe oorspronkelijk of stoer ze zijn. Het zijn onechte vragen. Debutant Levina van Winden heeft er een handje van, in Er is een band die rapemachine heet (Atlas Contact; € 19,99):
‘Is dat een biertje in je hand of ben je gewoon blij om me te zien?’
‘Wat als we van brillen zouden ruilen’
‘U vraagt me wat vakantie is?’
‘Wat denk jij, lief, wachten we op de apocalyps,
of breken we de wereld nu al af?’
‘moet ik
mijn huisarts bellen voor mijn soa-uitslag of hij mij’
‘Wat als mijn ogen net zo goed zijn
als de jouwe voor het inschatten of de kunstdruk recht hangt’
Vanwege het woord apocalyps rept de flaptekst van wanhoop in een wereld zonder toekomst – maar als je nog tijd hebt voor onnozele vragen, zal het met die wanhoop wel loslopen. Ik voorspel dat we eerder de tweede bundel van Levina van Winden zullen meemaken, mét de soa-uitslag waar we razend benieuwd naar zijn, dan de ondergang van de wereld.
In haar bundel De overmaat van ontbreken van Margreet Schouwenaar staat het gedicht ‘Mijn moeder’, dat eindigt met een vraag (In de Knipscheer; € 18,50). Geen echte, want haar moeder is overleden, zo vertelt de eerste strofe. De dichter denkt daarna terug aan een moment van lang geleden:
‘Die zomer, weet je nog, ik hield je hand,
je blik was voor een ander, je mond, je
gebaren, jij liet los en ik, vijf, gleed in zee.
De zee die geen einde kent, onbekend
stroomt, trok mij mee. Je zag het niet.
Eb golfde me weg, tot in het bereik van
een ogenblik, dat ene snijvlak in de tijd,
jij met een beweging een einde maakte aan
mijn eenzaamheid. Wil je dat nog een keer
doen, nu, zodat we op dat punt waar alles
wordt herhaald en begint, zodat we, we,
bij de weg, de weg naar het huis dat niet
meer bestaat, uitkomen?’
Met haar woorden legt ze een lus in de tijd, zodat de moeder weer leeft en de dichter weer dochter is. Door uit te komen bij het woord ‘uitkomen’, is haar bede eigenlijk al verhoord.
Goede vraag.