ReportageDigitale mode
Deze modeontwerper maakt kleding die je alleen digitaal kunt aantrekken
Kleding die je alleen digitaal kunt aantrekken: volgens de innovatieve nieuwkomer Amber Jae Slooten (26) is het de toekomst van de mode. ‘Ik wist dat ik niet wilde bijdragen aan nog meer verspilling.’
‘Kijk, dit is onze hele productieketen.’ Amber Jae Slooten (26) wijst op een paar computers tijdens een rondleiding door haar studio aan de Weteringschans in Amsterdam. Naast de hoek met beeldschermen staan wat planten, in de zithoek staat hip tweedehands meubilair. Maar nergens kleren of restjes stof. In de hele studio is nog geen stofschaar of meetlint te vinden.
The Fabricant, het bedrijf van Slooten en haar zakenpartner Kerry Murphy (37), is een digitaal modehuis. Het eerste ter wereld. Hier wordt gewerkt met bits en bytes in plaats van naald en draad.
Slooten is een innovatieve nieuwkomer in de mode. ‘Ik kijk voorbij de beperkingen die er nu zijn.’ Vier jaar geleden studeerde ze cum laude af aan het Amsterdam Fashion Institute (Amfi) met een volledig digitale modecollectie. Twee jaar later begon ze samen met Murphy, die eerder visuele effecten voor films maakte, een eigen bedrijf. Hij had in de filmindustrie van dichtbij gezien hoe de digitale wereld de fysieke werkelijkheid begon over te nemen. Zo worden soms hele filmlocaties digitaal nagebootst. Hij zag daarin mogelijkheden voor de modewereld. De twee kwamen elkaar tegen tijdens het afstudeerevenement van het Amfi, waar Slooten haar collectie presenteerde. De ontwerper vindt de modewereld zoals we die nu kennen ontzettend ouderwets. Te veel verspilling, te weinig duurzaam. Met The Fabricant wil ze een alternatief bieden. Want digitaal produceren betekent minder rommel maken én meer mogelijkheden.
Voor de generatie die níét is opgegroeid met een smartphone is het een vreemd idee: een kledingstuk kopen, maar het niet kunnen dragen of zelfs maar voelen. Maar voor de jongere generatie, die veel tijd op een beeldscherm doorbrengt en vaak net zoveel waarde hecht aan een digitale als een fysieke identiteit, is kleding die alleen online bestaat helemaal niet zo raar. De mode ís de afgelopen jaren immers al voor een groot deel van de straat naar sociale media verschoven. Zelfs van virtuele influencers (die dus alleen online bestaan) kijken we niet meer op. Zo bezien is virtuele kleding gewoon een volgende stap. Of, in jargon: screenwear is de nieuwe streetwear.
Streetwear – casual kleding zoals capuchontruien en sneakers – was een van de grote bewegingen van de afgelopen tien jaar. En de opmars van virtuele kleding zou weleens de komende tien jaar kunnen bepalen. Nog niet zo lang geleden lanceerden twee bekende smaakmakers, Elizabeth von Guttman en Alexia Niedzielski van System, de app Ada in samenwerking met de Koreaanse gamebouwer Andy Ku. Ada is in Europa nog niet verkrijgbaar, maar Chinese gebruikers kunnen hiermee een virtuele versie van zichzelf (een avatar) aankleden met kleding van onder meer Gucci, Prada en Dior. Dat deze bekende luxemerken meedoen, zegt genoeg. Virtuele kleding zou zomaar hét instapproduct van de 21ste eeuw kunnen worden. Waarom niet? Een virtueel kledingstuk dat online een paar tientjes kost, is net zo bereikbaar voor de massa als een flesje parfum.
Maar wat koop je eigenlijk als je een virtueel kledingstuk koopt?
Je koopt een foto die je over de digitale versie van jezelf kunt plakken. Op de site van The Fabricant staan verschillende ontwerpen die je vooralsnog gratis kunt downloaden, zoals een denim jumpsuit of een jurk met een rok die is gemaakt van internetkabels. Een probleem: je hebt nu nog een gespecialiseerde digitale kleermaker nodig als je een foto van jezelf met die kleding op je Instagramaccount wilt plaatsen, want de juiste software bestaat nog niet. Maar volgens Slooten en Murphy zijn diverse partijen – waaronder Instagram – op dit moment bezig met de ontwikkeling van dat soort software en is het dus een kwestie van tijd voordat screenwear doodgewoon wordt. Zelf lanceren ze deze zomer een digitaal platform waarmee gebruikers een avatar kunnen aankleden.
Hoe werd vier jaar geleden op jouw ideeën gereageerd?
‘Die werden niet meteen juichend ontvangen. Mijn opleiding was traditioneel, tijdens de eerste studiejaren moest ik meerdere outfits per week maken en heb ik alle ambachtelijke technieken geleerd. Gelukkig kreeg ik later de vrijheid te doen wat ik wilde. Er was nog nooit iemand afgestudeerd met een volledig digitale modecollectie, ik was de eerste.’
Hoe wist je dat je digitale mode wilde maken?
‘Dat is een zoektocht geweest. Tijdens mijn studie, vond de ramp in de textielfabriek Rana Plaza in Bangladesh plaats. (In de fabriek kwamen in 2013 tweehonderd laagbetaalde textielwerkers om, red.) Dat heeft me aan het denken gezet over mijn rol in de modewereld. Ik wist dat ik niet wilde bijdragen aan nog meer ellende en verspilling, tegelijkertijd had ik geen idee wat ik wél wilde. Ik liep helemaal vast. Toen ik de kans kreeg om met 3D-software te werken, ging er een wereld voor me open. Met een paar muisklikken kon ik urenlang ontwerpen, zonder ook maar één centimeter materiaal te verspillen. Dat was het moment dat ik besloot dat ik digitaal verder wilde.’
Wat maakt jou een modeontwerper en geen tekenaar?
‘Ik ben opgeleid als modeontwerper en maak complete collecties, die een verhaal vertellen. Zo heb ik een collectie gemaakt rond het idee dat computers het creatieve proces van mensen kunnen nabootsen, Deep heet die collectie. Daarvoor heb ik honderden afbeeldingen van catwalkfoto’s in een programma gezet en de pixelachtige beelden die daaruit kwamen vertaald naar outfits.’
Mis je het fysieke aspect van kleding niet?
‘Totaal niet. Ik ben geen typisch modemeisje met een enorm uitgebreide garderobe; tijdens het eerste jaar van mijn studie kocht ik zelfs helemaal geen nieuwe kleren, dat was toen nog vooruitstrevend. Programma’s zoals Clo3D en Lectra hebben mij juist geholpen om mezelf te uiten. Met fysieke producten kreeg ik dat niet voor elkaar. Dat heeft denk ik te maken met mijn achtergrond: ik heb als kind veel gegamed. Dat was mijn manier van experimenteren met mijn identiteit.’
Identiteit? Leg dat eens uit.
‘Ik heb veel The Sims gespeeld en was dan langer bezig met mijn poppetjes aankleden dan het spel spelen. Het idee van het spel is dat je een poppetje of een gezin maakt en daarmee een leven gaat leiden. Maar ik kwam dus eigenlijk nooit verder dan de aankleedfase. Op een zeker moment had ik honderden poppetjes, met allemaal eigen outfits.’
Levert een digitaal proces een ander soort mode op?
‘Niet per se, hoewel veel meer mogelijk is. Zwaartekracht speelt bijvoorbeeld geen rol. Maar voor mij is de software een medium, het is geen doel op zich. Het belangrijkste aan mode vind ik het verhaal dat een ontwerper vertelt. En deze software geeft mij de vrijheid om míjn verhaal te vertellen: dit is mijn manier om mensen anders te laten denken over een systeem dat niet langer houdbaar is.’
Wat bedoel je daarmee?
‘Ik vind de overdaad die zo kenmerkend is voor mode iets van de vorige eeuw. Dat was mooi en inspirerend, maar die manier van werken is nu en in de toekomst niet meer te verantwoorden. We hebben niet meer iedere paar weken een nieuwe trend nodig. De vraag naar duurzaamheid neemt toe, óók in de mode. En digitale mode is een antwoord op die vraag. Ik wil technologie gebruiken om te verduurzamen.’
Maar hoe zit dat dan met al die datacenters, digitale mode heeft toch ook impact op het milieu?
‘Dat is waar, we hebben de impact van al die bits en bytes onlangs onderzocht en kwamen erachter dat een digitaal kledingstuk ongeveer eentiende van de impact heeft van een fysiek kledingstuk. Dan heb ik het alleen over de productie, en nog niet eens over het wassen en het afval na gebruik van een kledingstuk. Dus als ik kan zorgen dat er minder kleding wordt geproduceerd, doe ik dat graag.’
Hoe zorg jij dat er minder kleding wordt geproduceerd?
‘We doen dat nu op kleine schaal door bijvoorbeeld digitale samplecollecties te produceren voor merken zoals Napapijri, Puma en A Bathing Ape. Die digitale collecties worden vaak gebruikt voor marketingdoeleinden en interne communicatie. Traditionele samples worden vaak drie keer teruggestuurd naar een fabrikant voor aanpassingen. Dat is een normaal onderdeel van het productieproces: eerst laat een ontwerper tekeningen zien, met staaltjes stof ernaast. Dan pas worden de proefmodellen gemaakt en die worden tig keer op en neer gestuurd. Dan kan echt duurzamer, en dat faciliteren wij.’
Zo werk je toch alsnog mee aan een industrie waarmee je het niet eens bent?
‘Maar ik doe het in ieder geval op míjn manier. Het is naïef om te denken dat we in één keer de complete industrie kunnen veranderen. Een app zoals Ada stimuleert uiteindelijk de verkoop van nog meer fysieke producten, dat vind ik jammer. Ik wil met The Fabricant verdergaan en helemaal geen fysieke producten meer maken. Maar de meeste gevestigde bedrijven zijn nog niet zover.’
Omdat de verkoop van hun eigen collecties nog niets oplevert, geven Slooten en Murphy lezingen en werken ze geregeld voor andere merken. Zo zaten ze vorig jaar tussen allemaal Nederlandse ondernemers bij het diner van de ondernemersprijs van de Koning Willem I Stichting. Ze spraken daar over hun aanpak. Ook buitenlandse merken willen met de digitale pioniers samenwerken. Zo maakten ze voor het hippe Chinese warenhuis I.T. een digitale collectie die in pop-upwinkels werd gepresenteerd – in die winkels hingen geen fysieke kledingstukken, klanten konden de echte kleding via een app bestellen. Voor Soorty, een duurzame denimfabrikant die onder meer aan C&A en Tommy Hilfiger levert, heeft The Fabricant een film gemaakt die de valling en de textuur van de stof zo goed in beeld bracht dat er minder samples nodig bleken.
Hoewel hun kleding louter digitaal is, wil dat niet zeggen dat het niks waard is: vorig jaar werd, tijdens een evenement in New York, een digitale jumpsuit uit hun collectie geveild voor 9.500 dollar (ruim 8.000 euro). De koper was Richard Ma, de goed ingevoerde topman van een cybersecuritybedrijf, die de jumpsuit voor zijn vrouw kocht. ‘Het geld ging naar een goed doel. Voor mij is dit een sleutelmoment, omdat het bewijst dat er vraag is naar digitale mode’, zegt Slooten.
Slooten en Murhpy worden beschouwd als pioniers, hun bedrijf geldt als een van de meest veelbelovende start-ups in de mode. Er zijn nog geen andere bedrijven die digitale stoffen en kledingstukken zó natuurlijk kunnen laten bewegen als zij: met hun werk zitten ze op de grens van wat op dit moment mogelijk is. Ondertussen laveren ze tussen de traditionele modewereld en de techwereld, die minder conventioneel is. Slooten: ‘Ik hoop dat we uiteindelijk allemaal nog maar één fysiek kledingstuk hebben: een praktisch, op maat gemaakt en super comfortabel pak. Daaroverheen dragen we dan een digitale laag. Dan zit je nooit meer met een onhandige jurk of veel te hoge hakken op de fiets én het is beter voor de planeet.’
Hoe kunnen we die digitale kleding dan zien?
‘De digitale wereld en de echte wereld zullen de komende tien jaar steeds meer met elkaar versmelten, daarvan ben ik overtuigd. Nu zit er nog een schermpje tussen en is digitale kleding vooral iets om mee te spelen op sociale media, maar dat gaat veranderen. Als we straks allemaal augmentedrealitylenzen dragen of een bril waarmee we de digitale laag om ons heen kunnen zien, dan kan kleding nieuwe functies krijgen. Hoe tof zou het zijn als ik via mijn digitale outfit contact kan leggen met jouw digitale outfit?
‘En dat is nog maar één kant van het verhaal, digitaal is ook meer experiment mogelijk. Je bent niet meer afhankelijk van maten en kunt meer experimenteren. Je kunt een jurk met echte vlammen dragen, of stel dat je twijfelt over het afknippen van je haar, of over iets groters zoals een complete transformatie. Online kun je daarmee gemakkelijk experimenteren.’
Online wórdt toch al volop geëxperimenteerd met identiteit?
‘Absoluut. We hebben allemaal al een of meer digitale identiteiten: op LinkedIn zie je er anders uit dan op Tinder. En wat ik vroeger met The Sims deed, doen veel jongeren nu op Instagram: ze hebben vaak een stuk of vijf accounts om te experimenteren met hun identiteit. Daarnaast bestaat er een grote groep jongeren die de kleding die ze in het computerspel Fortnite dragen belangrijker vindt dan de kleding die ze op het schoolplein dragen. Na lezingen word ik regelmatig aangesproken door ouders die zich herkennen in mijn verhaal omdat hun kinderen om kleedgeld voor hun avatars vragen. Gamers spenderen al jaren miljoenen aan avatars, de modewereld ziet nu pas dat hier kansen liggen. Echt, online is zoveel meer mogelijk.’