De tijd geneest niets

HET GEHEUGEN is een slonzige archivaris die ooit wist hoe hij zijn boel op orde hield. Met de jaren heeft hij zijn overzichtelijke domein zien veranderen in een labyrint....

ARJAN PETERS

De ik-figuur in 'Ouverture', het openingsverhaal van de bundel Vrouw met Dobermann van Willem G. van Maanen (1920), beweert resoluut dat zijn geheugen van ijzer is. Niets is eruit gedonderd, niets kan hem onverwacht van zijn stuk brengen. Hij heeft zijn zaken beheerd als een stipte documentalist. Doordat hij de dingen niet heeft beleefd, maar bekeken, rekent hij echter buiten de waard van het gevoel. En juist die diffuse materie maakt op gezette tijden van elke mogelijke orde een janboel.

Zo komt de 'mémoire involonté' van Proust toch weer om de hoek kijken. Van Maanen laat zijn verteller veertig jaar terugzakken. Toen ging hij op audiëntie bij paus Pius XII. Er volgt een verhaal, beheerst verteld met de distantie van een achterom kijkende ongelovige, over het roomse theater dat te Rome met ernst werd opgevoerd. Ook de Hollander schaarde zich in de rij van de stervelingen die de ring van de paus gingen kussen. Tegen hem maakt de kerkvorst een opmerking die aangeeft dat hij deze judas aan zijn kus herkent.

Weer buiten, in de zuilengalerijen om het Sint-Pietersplein, ontmoet de man een overbuurvrouw van lang geleden, de archeologe Elisabeth Romeyn. Zij haalt een oorlogsherinnering op, humoristisch en pijnlijk tegelijk, over de dood van haar vader en de laffe houding van zijn vader.

Na een samenvatting van hun vlijmende gesprek over geloof en spot recht de verteller de rug met de afronding dat Elisabeth kort daarna is gestorven. Hij verbreekt zijn gereserveerdheid met een slotzin die een maximum aan gevoelswaarde bevat.

Zo doet het geheugen dat. De zelfverzekerde ironicus is binnen het bestek van vijftien pagina's veranderd in een judas met een weinig verheffende vaderlijke erfenis.

Zo doet Willem G. van Maanen dat, mogen we eraan toevoegen, nadat we ook de zes hierop volgende verhalen hebben gelezen. In alle dringen herinneringen die verdrongen of geluwd leken, hardnekkig door de schil van het ogenschijnlijk evenwichtige heden heen. Nonchalant als het geheugen zelf laat de schrijver zijn personages onverhoeds in de val lopen. Deze vergelijking markeert tevens het verschil: is het geheugen dooreengehusseld als een wanordelijk archief, de schrijver is een listige horlogemaker die zich geen verslonzing van zijn precisiewerk kan veroorloven. Hij is het onzichtbare brein dat personages en lezers naar zijn pijpen laat dansen.

In een boek is het de schrijver die de dingen aan het licht brengt, als lijken van vermisten die na graafarbeid worden gevonden en door hun tastbaarheid weer even tot leven komen, in afwachting van hun herbegrafenis. Letterlijk wordt deze vergelijking uitgewerkt in het verhaal 'In de bossen van Saint-Rémy'. Daar sneuvelde in 1914 de jonge auteur Alain-Fournier, wiens Le grand Meaulnes een jaar eerder was verschenen, samen met twintig kameraden van zijn compagnie.

Wie wat vindt heeft slecht gezocht, citeert de vertellende staffunctionaris (kennelijk een Hollander, want de spreuk is van Rutger Kopland), die de opdracht gaf tot het speuren naar de nooit gevonden lichamen. Helemaal kloppen doet die versregel niet, meent hij, want bij omkering zou dat inhouden dat alle instanties die eerder poogden de lijken te traceren maar niet slaagden, goed hebben gezocht.

Een tegenzet die eerder leuk dan steekhoudend is, en daarom heeft Van Maanen van zijn verteller geen al te spirituele geest gemaakt: een staffunctionaris van het ministerie van oud-strijders en oorlogsslachtoffers. De zoekactie slaagt. Maar wat vindt de man nou helemaal? Eenentwintig skeletten. Bravo. Rutger Kopland had het met zijn befaamde dichtregel daarentegen over iets ongrijpbaarders dan moeilijk vindbare stoffelijke resten; de dichter doelde ook op raadselen die nou net niet door de ontdekking van zekere nuchtere materie eensklaps zijn opgelost.

Van Maanen speelt met zijn personages, en met ons. 'De tijd geneest niets, ik zit nog vol kreukels', besluit de verteller van 'Een zeldzame vogel'. In dit verhaal over een rector en zijn zoon, waarin beider lafheid en de daaruit voortvloeiende machinaties om zelf toch op een of andere wijze te gloriëren, leidt tot dwaze complotten en snoeiharde ontmaskeringen.

Het begint met een herinnering aan de middelbare-schooltijd, toen de rector een langharige leerling met een ongeneeslijke ziekte in de klas van zijn zoon plaatste. Tussen de twee jongens ontkiemt een vriendschap. De ik-figuur moet blozend bekennen dat hij zelfs aan liefde denkt. Hoe aandoenlijk dit mag toeschijnen, op hetzelfde moment brommen allerlei andere gevoelens mee, waardoor een polyfoon kluwen ontstaat. De verteller hoopt via zijn bijzondere vriend Boy ook eens interessant te worden gevonden. Boy is eigenlijk verliefd op een meisje uit de klas. De verteller wil haar in een compromitterende situatie dirigeren, opdat hij Boy voor zich behoudt. En achter en over dit alles heen spelen de vader van de vertellende jongen en de moeder van Boy via de kinderen ook een duister spelletje met elkaar.

De oude rector wordt geweldig op zijn nummer gezet. Niet minder hard, wel minder komisch, is de analyse van de verteller, uitgesproken bij de begrafenis van Boy, dat zijn eigen gebrek aan durf erfelijk is en ongeneeslijk. Uit het feit dat hij deze herinneringen zestig jaar met zich meedraagt - en nu hij ertoe komt ze naar buiten te brengen, niet verzuimt daarin alsnog ontnuchterende correcties aan te brengen -, kan al worden afgeleid dat de tijd, die naar verluidt alle wonden geneest, een onbetrouwbaar panacee is.

Sterker, het lijkt er in Vrouw met Dobermann vaak op dat mensen pas na jaren de volle omvang van emotioneel beladen momenten beseffen en vermogen uit te drukken. Grandioos en lichtelijk hallucinerend is 'De bontjas', waarin een ironisch formulerend man zijn angstaanjagende moeder ('Een boek was per definitie smeerlapperij, tenzij ze het zelf las, omdat ze de macht bezat het van alle vuil te zuiveren') zelfs na haar dood van zich af moet trappen.

In het laatste verhaal, 'Moments musicaux', denkt de verteller terug aan zijn zestiende levensjaar, toen hij als logé ontdekte dat zijn komische oom Castor er een Indische huisgenoot op nahield, benevens boeken met aanstootgevende fotografieën. De jongen is naar Amsterdam gekomen om een celloconcert van Pablo Casals bij te wonen. Dat doet hij ook, en het is van een wondere pracht, maar dieper raken hem de duistere klanken die hem omspelen in het wonderlijke huis van oom Castor.

Zulke ervaringen stempelen een mens. Je kunt nog zo lang acteren of geloven dat je ze vergeten bent, maar eens komen ze in volle hevigheid terug. Voor degene die dat overkomt, is het zelden een onverdeeld genoegen. Voor Willem G. van Maanen is het de stof waar hij mooie verhalen van maakt.

Arjan Peters

Willem G. van Maanen: Vrouw met Dobermann.

De Prom; 118 pagina's; ¿ 27,90.

ISBN 90 6801 448 X.

Wilt u belangrijke informatie delen met de Volkskrant?

Tip hier onze journalisten


Op alle verhalen van de Volkskrant rust uiteraard copyright.
Wil je tekst overnemen of een video(fragment), foto of illustratie gebruiken, mail dan naar copyright @volkskrant.nl.
© 2023 DPG Media B.V. - alle rechten voorbehouden