De Strudlhoftrappen
Weense trappen als een gedicht
De lijvige roman Die Strudlhofstiege van de Oostenrijkse schrijver Heimito von Doderer, gestorven in 1966, verscheen in 1951 en sloot toen goed aan bij de tijdgeest. Veel Oostenrijkers wilden destijds zo snel mogelijk vergeten dat ze in 1938 Hitler jubelend hadden verwelkomd en ingestemd met de Anschluss die van Oostenrijk een provincie van nazi-Duitsland maakte. Ze strikten ijverig - overigens met behulp van de geallieerden - aan de legende dat hun republiek Hitlers eerste slachtoffer was.
Doderer, die in 1933 lid van de Oostenrijkse nazi-partij was geworden met als gevolg dat hij na de oorlog enige tijd niet mocht publiceren, paste met Die Strudlhofstiege in wat in de literatuurgeschiedenis de austriakische Renaissance wordt genoemd, de terugkeer naar de Oostenrijkse traditie en het glorieuze verleden van het grote Habsburgse keizerrijk, waarvan Wenen het heerlijke middelpunt was geweest.
Met deze roman kon de lezer de oorlogsjaren achter zich laten en zich onderdompelen in een verloren wereld.
Het boek, waarvan nu een Nederlandse vertaling is verschenen, speelt zich af in het keizerlijke Wenen van 1910/1911 en in het republikeinse Wenen van 1925. Tussen die jaartallen voltrok zich eind 1918 na de verloren Eerste Wereldoorlog een grote historische breuk: het grote Habsburgse keizerrijk schrompelde ineen tot een kleine, hoogst onrustige republiek. Maar met die breuk worden de lezers niet lastig gevallen.
Doderer, die al in de oorlog aan deze roman begon te werken en zich afkeerde van elke ideologie, schrijft niet over politiek of geschiedenis. Het gaat hem om mensen en hun leven. En de Weense aristocraten, voorname burgers en kleine luiden die De Strudlhoftrappen, zoals de Nederlandse titel luidt, bevolken, zijn in 1925 dezelfde mensen als in 1911.
Ze zijn wat ouder geworden, maar in hun geest leeft de Donaumonarchie voort.
De roman is een maatschappelijk epos. Doderer heeft enkele tientallen personages geschapen, die elkaar allen op de een of andere manier kennen. De schrijver (en dat is het knappe van deze roman) heeft ze allen als een marionettenspeler aan een touwtje en de draden raken nergens verstrikt. Hij laat ze denken, handelen en communiceren, hij kent hun gedachten en gevoelens, hun sterke en zwakke kanten. En zo ontstaat, samengebald in een kleine sociale kosmos, een fascinerend beeld van het oude burgerlijke Wenen.
Deze kleine kosmos bevindt zich in het negende district en heeft als middelpunt de met bomen en lantaarns omzoomde Strudlhoftrappen, een Jugendstilbouwwerk dat nu bijna honderd jaar oud is. De trappen verbinden de Strudlhofgasse met de lager gelegen Liechtensteinstrasse. Zij vormen deels het toneel waarop de romanpersonages bewegen. Hun wegen lopen via deze trappen. Zij zijn de plaats waar geliefden elkaar ontmoeten, afscheid nemen, uit elkaar worden gerukt; waar wordt gefilosofeerd, of gewoon geflaneerd. Deze trappen zijn een 'gedicht', zegt een van de hoofdpersonen, en de 'navel van de gebeurtenissen'.
Die Strudlhofstiege maakte Doderer beroemd en verschafte hem een plek in de canon van de Duitstalige literatuur. En ofschoon de roman nu bijna zestig jaar oud is, heeft hij zijn aantrekkingskracht behouden; niet meer als vluchtpunt maar als tijdsbeeld, als een groot schilderij van een voorbij burgerlijk leven.
Die aantrekkingskracht ligt niet in het feit dat een spannend verhaal wordt verteld. In de dik achthonderd pagina's gebeurt relatief weinig. Een vrouw met liefdesverdriet pleegt zelfmoord, een andere vrouw misleidt haar omgeving en is op een vage manier bezig een sigarettensmokkel te organiseren en een derde vrouw komt onder de tram en verliest een been. Maar dat is eigenlijk alles.
Deze roman moet het hebben van de levendige interactie tussen al die verschillende personages. Doderer beschrijft niet alleen hun uiterlijke, maar ook hun innerlijke leven. Deze alwetende en zich (bijna) alles herinnerende verteller doorgrondt hun bewu
stzijn en onderbewustzijn, analyseert hun gemoedstoestand.
De lezer leert de romanpersonages dood en door kennen, voelt zich langzaam opgenomen in hun kleine wereld en raakt in de ban van hun verwikkelingen en ook ontwikkeling.
Dit laatste leidt naar Melzer, de persoon in de ondertitel. Melzer, een brave beroepsofficier en na 1918 een correcte ambtenaar, is een man die 'nooit had leren denken, zelfs niet als majoor'. Met de ontwikkeling van zijn 'civiele verstand' wil het ook niet vlotten en met de liefde weet hij geen raad.
Maar Melzer ontwikkelt zich. Vanuit de 'diepte der jaren' wordt hij een mens die denkt, voelt, liefheeft en ten slotte trouwt.
De kracht van deze roman ligt ook in de sfeer die wordt opgeroepen. Doderer had oog voor detail, voor het landschap, de kleuren en geuren van de stad en de bergen. Die sfeer heeft ook te maken met zijn stijl en taal; zijn deels ernstige, deels ironische en speelse toon. Het lijkt alsof de Oostenrijkse barok zijn sporen heeft nagelaten in zijn lange, samengestelde zinnen. Deze Oostenrijkse breedsprakigheid en toon bepalen mede dat de lezer zich in het oude Wenen waant.
Dit gaat in de Nederlandse vertaling helaas deels verloren. Die vertaling is een prestatie van formaat, want een hoogst omvangrijk karwei. Maar de glans van het oorspronkelijke werk wordt in de vertaling toch wat dof. Maar wie wil kan bij DTV het origineel in pocketformaat vinden.