Boekrecensie
De romans van Carl Friedman (1952-2020) over oorlogstrauma’s blijven recht overeind ★★★☆☆
De columns die ook in haar Verzameld werk zijn opgenomen, blijken minder sterk bij herlezing.
In juli 2005 onthulde het Algemeen Dagblad dat schrijver Carl Friedman (Eindhoven, 1952) niet van Joodse komaf was. Tot dan toe hadden haar lezers dat als vanzelfsprekend aangenomen – vanwege de getraumatiseerde vaders met een kampverleden die in haar werk figureren, vanwege de verhalen die zich afspelen in een Joods milieu, vanwege haar achternaam. Weliswaar had ze zelf nimmer met zoveel woorden beweerd Joods te zijn, maar ze deed evenmin moeite om de suggestie de wereld uit te helpen. Tegen opname in een bloemlezing van nabestaanden van Joodse overlevenden had ze geen bezwaar gemaakt, noch tegen spreken op een Holocaustcongres. De onthulling kwam haar duur te staan. Haar toch al moeizame schrijverschap strandde. Ze stierf vorig jaar maart, nog geen 68 jaar oud.
Een bizarre affaire, evenzogoed. Het staat immers iedere fictieschrijver vrij om in zijn werk een wereld te scheppen die niet per se de zijne is. Maar zelfs als je het absurde standpunt bent toegedaan dat je alleen mag schrijven over wat je uit ondervinding kent, valt Friedman weinig te verwijten. Ze wist wel degelijk waarover ze schreef. Ze was kort getrouwd geweest met een Joodse man (vandaar die achternaam), ze voedde hun enige zoon Joods op, was aangesloten bij een Liberaal Joodse Gemeente. En over getraumatiseerde vaders hoefde je haar helemáál niks te vertellen. Haar eigen vader was in 1943 als verzetsstrijder opgepakt, belandde via Vught in Sachsenhausen, had de afgrijselijke dodenmarsen doorstaan. Met zijn gruwelverhalen en angstaanvallen was hij van beslissende invloed geweest op de persoonlijkheid van zijn dochter.
Tralievader
Onlangs verscheen Friedmans Verzameld werk, in een verrassend kloeke band. Naast de twee romans en de ene verhalenbundel die ze publiceerde, bevat het gebundelde en ongebundelde columns, enkele essays, poëzie en nagelaten werk. NRC-columnist Frits Abrahams (die met haar bevriend was) schreef een voorwoord waarin hij uitvoerig ingaat op de affaire. De misleiding, vindt hij, school eerder in Friedmans gedrag tegenover de buitenwereld dan in haar werk. ‘Dat betekent voor mij dat haar boeken kaarsrecht overeind blijven als literatuur van hoge kwaliteit.’
Dat gaat zonder meer op voor haar fictie, die heel best tegen herlezing bestand blijkt te zijn – niet in de laatste plaats dankzij haar zorgvuldige, maar nergens precieuze stijl. Haar verfilmde debuut Tralievader (1991) blijft als tweedegeneratieroman meesterlijk, met een vader die niet kan ophouden over de terreur in het kamp, een moeder die hem probeert te beschermen, de drie kinderen die zich daar ieder op eigen wijze toe verhouden. In het eveneens verfilmde Twee koffers vol uit 1993 – over een studente die worstelt met haar Joodse identiteit – zijn de karakters schetsmatiger, maar ook deze roman behoudt zijn charme. In de verhalenbundel De grauwe minnaar (1996) springt het lange ‘Stilstaan bij Bette’ eruit. Drie volwassen kinderen verwerken ieder op eigen wijze het naderende einde van hun excentrieke moeder. Uiteindelijk dragen ze haar ten grave. ‘Maar in werkelijkheid lopen we alleen, elk van ons achter een kist die een andere moeder bevat. Er is een moeder van Wolf, een moeder van David en er is er eentje van mij. Ik ken de hunne oppervlakkig, zij kennen vaag de mijne. Wij dragen onze afzonderlijke moeders ten grave.’
Hoewel even trefzeker geschreven steken Friedmans columns hier wat bleekjes bij af. Op zichzelf niet verwonderlijk. In krant of weekblad mogen columns alleszins op hun plaats zijn, gebundeld verliezen ze doorgaans veel aan kracht – tenzij je van het kaliber Renate Rubinstein, Karel van het Reve of Simon Carmiggelt bent. Dat gaat wat mij betreft ook op voor die van Friedman, die een tijdlang columns schreef voor Trouw en Vrij Nederland. Het aardigst zijn de kroniekachtige stukjes met alledaagse belevenissen, over dieren, toevallige ontmoetingen, haar zoon. Maar vaak vertelt ze boeken, films en documentaires na zonder er iets eigens aan toe te voegen. En in de columns waarin ze zich opwindt over actuele kwesties is haar toon bij tijd en wijle te schril – of net ernaast. ‘Wie van moslima’s verwacht dat zij voortaan met onbedekt hoofd over straat gaan’, schrijft ze bijvoorbeeld, ‘die moet er zelf geen doekjes om winden.’
Writer’s block
Al vóór de affaire kampte Friedman met een writer’s block. Zo ploeterde ze jaren aan een roman over een eenzame vertaalster in Amsterdam die een verhouding begint met een schimmige Rus. Volgens Abrahams was het onvoltooide Zwemmers in de nacht ‘interessant genoeg’ om op te nemen. Dat kan ik hem niet nazeggen. Op een enkele gelukte scène na kraakt de roman onder onwaarschijnlijke dialogen, clichés en uitleggerigheid (‘Enerzijds was ze teleurgesteld door de armzalige afloop van hun liefdesnacht, anderzijds voelde ze zich getroost door zijn belofte om terug te komen’). Het zijn uitglijders waarvoor een strenge doch liefdevolle redacteurshand haar zou hebben behoed, nu hebben ze het Verzameld werk zomaar gehaald. Ik betwijfel of de extreem zelfkritische Friedman er gelukkig mee zou zijn geweest.
Carl Friedman: Verzameld werk. Met een voorwoord van Frits Abrahams. Van Oorschot; 987 pagina’s; € 21,99.