Review
De kunst van Jaap Mooy, een ongeleid projectiel, lijkt wel door vijf kunstenaars gemaakt
Geestdrift en originaliteit kenmerken het exuberante oeuvre van Jaap Mooy. Een ongeleid projectiel was hij ook. De oorlog is alomtegenwoordig in de collages, sculpturen en knipsels van de grote autodidact.
Op voorspraak van de schilder Charley Toorop aan de kunst raken; er zijn slechtere ingangen te bedenken dan deze grande dame van de schilderkunst uit het interbellum. Het overkwam Jaap Mooy (1915-1987), wiens werk uit de collectie van het echtpaar Defauwes nu in Museum Kranenburgh in Bergen is te zien.
Toorop adviseerde de jongeman die bij haar schoonmaakte en wiens tekeningen ze had gezien juist géén kunstopleiding te volgen. Mooy was een eigenwijze jongen, een smid-bankwerker die als tiener naar zee was getrokken, en in wie duidelijk méér zat. Een pure autodidact, onbedorven door lessen in kunst.
Een goed advies? Die vraag komt op bij het zien van Mooys exuberant uitwaaierende oeuvre van collages, tekeningen, schrootsculpturen, abstracte schilderijen, modellen voor grote beelden, gedichten, brieven, knipsels, scheursels en wat al niet. Wat een geestdrift, wat een scheppingsdrang, wat een originaliteit. Wat een ongeleid projectiel ook.
Jaap Mooy
Noord-West Zuid-0ost
Beeldende kunst
Museum Kranenburgh, Bergen, t/m 21/5
Hier, in de grote ondergrondse zaal van Kranenburg, lijken wel vijf kunstenaars aan het werk. Jaap Mooy maakt in de jaren vijftig prachtige collages en litho's, aangewakkerd door de vooruitstrevende literatuur van onder meer de Franse absurdist Eugène Ionesco. Net als de leden van Cobra (hij kende ze, werkte met ze, wilde er toch niet bij horen) dwingt de Tweede Wereldoorlog, die hij als gedeporteerde naar Bremen van nabij had meegemaakt, hem in een vlucht naar voren. De lei moest schoon, het bestaan was absurd, de taal voldeed niet meer. Kaalhoofdige wezens zonder mond strompelen door het beeld.
Het lijkt of elk decennium een andere beeldtaal uitgevonden moet worden, overal loert het gevaar van de gewoonte. Mooy, de smid-bankwerker, kijgt na zijn collages internationaal succes met vroege sculpturen van schroot: dwarse, bruuske, soms elegante wezens. Het zijn nog steeds sterke beelden.
In de jaren zeventig gooit hij het roer om en gaat abstract werken. De oorlog blijkt maar niet over te gaan: 'van 's morgens vroeg tot 's avonds - dag in dag uit - m'n hele leven lang, duikelen de cadavers uit de loudspeakers. Millioen doden puilen uit het nieuws', schrijft hij in 1965 in een brief. De mens keert terug in zijn werk, en hoe: als lijk, als dictator of als 'Hoedman', symbool voor macht in de wereld en in de kunst. In de jaren tachtig is hij wanhopig boos, de lichamen stapelen zich op in viltstifttekeningen en in collages plakt hij een pasgeboren baby naast soldatenlijken op het strand. In beeld en tekst, stromen woorden, hamert hij zijn wanhoop over de verrotte wereld er in.
Hoe kwader Mooy wordt, hoe meer fantasie en verbeelding verloren gaan. Misschien wilde of had Mooy, die zich tot geen enkele club wilde verhouden, eenvoudig geen klankbord meer. Dat is soms jammer, maar in het beeld van de eenpitter klopt het wel weer helemaal. Daar had geen kunstles iets aan veranderd.