ColumnSylvia Witteman
De bohemien-jongelui op het schoolplein keken neer op Maupassant, maar ik wilde gewoon iets leuks lezen
Als jonge tiener was ik dol op de verhalen van Guy de Maupassant. Ik leerde al gauw dat ik daar beter over kon zwijgen in gezelschap van het groepje bohemien-jongelui op het schoolplein bij wie ik zo graag wilde horen. Zij keken neer op die ‘platvloerse’ Maupassant, en zij lazen Zola. In het Frans! Míjn Frans, daarentegen, paste op de zijkant van een doos Nesquik, en afgezien daarvan leek Zola me iemand die voornamelijk overal ideeën en meningen over had, net als Multatuli enzo, terwijl ik gewoon iets leuks wilde lezen. Nou ja, ik was 15.
Maupassant had het heel vaak over ‘vrouwen’. Dat betrok ik niet op mezelf; ik zag de vrouwen van Guy meer als een soort sprookjesfiguren of fabeldieren, net als de Smurfin, of Heer Bommels Juffrouw Doddel, of Walhalla uit Asterix. Bij Maupassant begint een verhaal bijvoorbeeld als volgt: ‘‘Ik weet waarachtig wel’, zei kolonel Laporte, ‘dat ik oud en jichtig ben en dat mijn benen stijf zijn als stokken, maar toch, als een vrouw, een mooie vrouw, mij gebood door het oog van een naald te kruipen, dan zou ik er geloof ik doorheen springen als een clown door een hoepel.’ Of zo: ‘Het was werkelijk een vreemde inval van mij om die avond mademoiselle Perle tot koningin te kiezen.’
En dan komt er een verhaal, niet te lang en niet te kort, dat eindigt met een zin als : ‘Ik ben nooit getrouwd. Dat zal u nu niet meer verwonderen!’ Of, nog mooier: ‘Ik zal nooit trouwen. Vrouwen zijn te gevaarlijk.’ Nou ja, zulke uitspraken moet men in hun tijd zien. Bovendien, en dat was in mijn jeugd aan me voorbijgegaan, heeft Maupassant wel degelijk kritiek op de dubbele moraal van die tijd, de hypocrisie van de burgerij, de standsverschillen en het machtsmisbruik dat daarbij hoort.
Zijn mooiste verhaal is natuurlijk Boule de suif, over dat lieve, dappere, dikke hoertje, in die koets vol schijnheilige smalers. ‘Ze was klein, helemaal rond en moddervet en had opgezwollen vingertjes die zich bij de kootjes vernauwden (…). Ondanks haar dikte bleef ze begeerlijk en zeer in trek bij de mannen, die haar frisse verschijning graag zagen.’ O, en dan de omschrijving van die mand vol eten die ze bij zich heeft! ‘Ze pakte er eerst een aardewerk bordje uit en een zilveren beker, toen een diepe schaal waarin twee grote kippen in gelei lagen, keurig voorgesneden. In die mand zaten nog meer lekkernijen: pasteien, vruchten en snoepgoed; (…) er kwam ook nog een ganzeleverpastei uit, een leeuwerikpastei, een stuk gerookte tong, de fijnste peren, een koek uit Pont l’Évêque, gebakjes en een pot met zure uitjes en augurken, want zoals alle vrouwen was Boule de suif dol op rauwkost. (…) Tussen de etenswaren staken ook nog de halzen van vier wijnflessen omhoog. Ze pakte een kippenvleugel en begon met smaak te eten.’
Ik ga niet verraden hoe dit afloopt, maar het is heel zielig en gemeen allemaal. Door die kippen in gelei moest ik trouwens aan Flauberts Madame Bovary denken, dat souper op het bal, ‘met kreeftensoep en amandelmelk, trafalgarpudding en allerlei schotels koud vlees in trillende geleien. (…) Er werd ijsgekoelde champagne gedronken. Emma rilde over al haar leden toen ze de koude drank langs haar gehemelte voelde gaan. Zij had nog nooit granaatappels gezien of ananas gegeten. Zelfs de poedersuiker scheen haar hier witter en fijner dan elders.’
Arme Emma. Arme Boule de suif. Allebei slachtoffers van een bekrompen moraal. Trouwens, ik las laatst de roddel dat Maupassant stiekem een onecht kind was van Flaubert. Het zou me niets verbazen als dat waar was. O, de ironie!