De belofte van Pisa
Enthousiasme en gretigheid kenmerken het debuut van Mano Bouzamour over de enige Marokkaanse leerling op een vwo
'Beloof je me dat je verder zult gaan waar ik ben blijven haken? Dat je over een paar jaar het Hervormd Lyceum Zuid uit loopt en dat fucking vwo-diploma in je handen hebt?'
Zonder Cito-toets was de jonge Samir naar het vmbo gestuurd, maar met de fraaie score die hij behaalde, lag er ineens een ander schooltype binnen zijn bereik. En daarmee een ander soort milieu.
In De belofte van Pisa beschrijft debutant Mano Bouzamour (1991) de lotgevallen van het Marokkaanse jongetje Samir. Hij groeit op bij analfabete ouders in de Amsterdamse Diamantbuurt, de buurt die vaak het nieuws haalt vanwege overlast door Marokkaanse jongeren. Het is niet de comfortabelste wijk om in op te groeien. Samirs broer, tien jaar ouder, intelligent, muzikaal begaafd en altijd bezig met louche zaakjes, weet dat. Daarom probeert hij Samir te stimuleren het vwo te doen.
Tot zover reikt de serieuze boodschap in De belofte van Pisa. Bouzamour mocht er al meermaals op tv over vertellen. Behalve dat de schrijver een mediagenieke verschijning is, bevestigt hij de autochtone moraal. In een geraffineerd dubbelspel maakt Bouzamour duidelijk wat wij verstaan onder goede smaak. Hij ontbloot het impliciete, zichzelf vervullende gelijk van de witte burgerman: luister naar klassieke muziek (bij voorkeur Canto Ostinato), gedraag je en ga naar het vwo. Doe zoals wij. Dan kunnen we praten. Bouzamour, wiens roman een stevig autobiografische inslag heeft, wist studerend en schrijvend een afgrond te overbruggen. In het domein der autochtonen wordt zoiets met applaus ontvangen.
Maar is de roman ook goed? Dat is een vraag van geheel andere orde.
De belofte van Pisa is sociaal-realistisch drama met komische passages. De thematiek is vertrouwd en vergelijkbaar met die in de roman Het gym (2011) van Karin Amatmoekrim, waarin een Surinaams meisje als enige uit haar wijk naar een gymnasium gaat. Anderszins verwant is Alleen maar nette mensen (2008) van Robert Vuijsje, waarnaar Bouzamour in een regeltje verwijst. De verwarring, het onbegrip maar ook de gekkigheid die een botsing van milieus teweegbrengt, kun je haast uittekenen. Voorbeeld: als Samir zich, gechaperonneerd door zijn broer, wil inschrijven voor het lyceum, staan ze toevallig achter een vader die de decaan vraagt: 'Zitten hier ook... Marokkanen op school?' Ander voorbeeld. Als Samir wordt uitgenodigd door de ouders van zijn vriendinnetje om mee te eten in restaurant Le Garage, verschijnt hij in een lange zwembroek en op teenslippers.
Broer verdwijnt voor jaren in de gevangenis en komt er pas weer uit rond het eindexamen, waarvoor Samir en zijn blanke vriend Ys slagen dankzij fraude. Daarna wacht Samir een mooie toekomst als concertpianist. Waar hij heeft leren spelen? Ging vanzelf. Autodidact. Luchtigheid troef dus, echt verdriet heeft niemand, al noteert Bouzamour ergens: 'Marokkaan zijn, doet soms pijn.' Daarover wil je meer lezen.
Wat stijl en vorm betreft is het overduidelijk dat we met een jonge auteur te maken hebben. Bouzamours enthousiasme over het wonder dat schrijven is , uit zich in ontelbare vergelijkingen, niet alle volmaakt, sommige overbodig, andere slecht, maar naarmate het verhaal vordert toch steeds treffender. Gretigheid is wat dit debuut kenmerkt. En een enkele mooi-aandoenlijke scène, waaronder die waarin Samir ontdekt dat de enige andere Marokkaan op school de schoonmaker is. Dat is belofte genoeg voor nu.