REIS DOOR MIJN KAMERCONNIE PALMEN
Connie Palmen: ‘Ik kan pas schrijven als ik iedereen buitensluit’
Van alle kamers herinnert Connie Palmen zich welke boeken ze er las en schreef en welke geheimen ze er koesterde. De kamer beschermt haar omdat hij haar van anderen afschermt. ‘Het is niet een vijandige wereld die ik buitensluit, het zijn juist de mensen van wie ik het meeste houd.’
Ik meet de tijd af aan de gang van vertrek tot vertrek, van de meisjeskamer in mijn geboortehuis tot aan de kamers in het grachtenpand waar de reis eindigt. Woorden roepen werelden op. Voor een vrouw is het nagenoeg onmogelijk om over een kamer te schrijven zonder op z’n minst een fractie van een seconde te denken aan Virginia Woolf. In haar onverschrokken essay uit 1929, A Room of One’s Own, beweert ze dat een vrouw een eigen kamer en geld nodig heeft om literatuur te kunnen schrijven. Ze specificeert het; ze noemt een bedrag dat in het begin van de 20ste eeuw toereikend was voor een bepaalde mate van onafhankelijkheid, en de kamer moet er een zijn waarvan de deur op slot kan. Pas als aan deze voorwaarden is voldaan, kan een vrouw het vermogen ontwikkelen om zelfstandig te denken, er eigen ideeën op na te houden en dat ontzaglijke, autonome werk te verrichten dat het schrijven van fictie is.
Ik had altijd een kamer voor mezelf, en ik had altijd geheimen.
Ik ben iemand die anderen buitensluit, ik heb weinig vertrouwelingen.
Van alle kamers die ik ooit bewoonde, herinner ik me welke boeken ik er las en dat ik er schreef, en van alle kamers herinner ik me welke geheimen ik met me meedroeg. Beide beschermen me, omdat ze me van anderen afschermen. Het is niet een vijandige wereld die ik buitensluit, het zijn juist de mensen van wie ik het meeste houd. Boven in mijn meisjeskamer weerstond ik de lokroep van de familie, de klanken die me vanaf de benedenverdieping bereikten, de heldere sopraan van mijn moeder, de sonore, geruststellende stem van mijn vader, de uitbundige gesprekken van mijn broers met hun vrienden. Onder het matras verstopte ik het dagboek waarin ik schreef. In de jaren en de kamers daarna waren het de vrienden, de minnaars en ten slotte de geliefden voor wie ik de deur sloot waarachter ik me terugtrok, kortstondig of langdurig afgesloten van de liefde die ze wilden geven, en van de liefde waarnaar ze verlangden.
Woorden roepen werelden op. Voordat ik begin aan een verhaal reik ik naar de taal zelf. Ik ga op zoek naar de afstamming van een woord om te ontdekken hoe de wortels eruitzien, wat de ontstaansgeschiedenis van een begrip me te vertellen heeft. Van kamer weet ik dat het lemma zich vertakt binnen een familie waarin zich zowel het verborgene als de vriendschap bevinden. In camera, in secret. Het sekreet, de (af)scheiding, het geheim, en het verlangen naar zuiverheid, zijn onderling verbonden, en bij elkaar vormen ze de blauwdruk van mijn bestaan, of zelfs van mijn persoonlijkheid. Een kameraad is iemand met wie je een kamer kunt delen, iemand voor wie je misschien niet alles, maar in elk geval minder te verbergen hebt dan voor degenen die buiten blijven staan. In mijn jeugd verlangde ik mateloos naar een vriendschap die de eenzaamheid van het zwijgen zou verlichten. Ik verlangde er niet naar om mijn geheimen te delen, maar ik wilde iemand in mijn leven hebben die het verdroeg dat ik ze had. De ruimte waarin ik me afzonderde, een scheiding aanbracht tussen mezelf en de anderen, is ook de plek waar ik cruciale beslissingen nam, keuzes waarmee ik me zou onderscheiden en daarmee zou afscheiden van iedereen die ik liefhad. Ik wilde alleen zijn en samen. In mijn meisjeskamer begonnen de eerste evenwichtsoefeningen om me te kunnen bewegen tussen deze uitersten, tussen soevereiniteit en intimiteit, tussen verbergen en onthullen, en nu, zoveel decennia later, sta ik in de kamers op de gracht nog steeds op die balk te wiebelen.
Het grootste geheim was altijd het schrijven. En is dat nog.
Het is niet het schrijven zelf dat aanmatigend is, het is de reden waarom ik het doe.
Het speuren naar de herkomst van een woord is waarschijnlijk een manier om tijd te rekken, nog een poos rondom de woorden te cirkelen om daarmee hun gijzeling uit te stellen. Zolang ze mij niet hoeven te dienen in een zin, zijn ze in hun ongebonden vrijheid veelzeggender dan wanneer ik ze insluit en beperk, ze uithuwelijk aan andere begrippen. De opwinding die ik voel bij het opzoeken van een woord, bij het denken dat door de eeuwenoude taal zelf wordt aangezwengeld, de bevestiging van vermoede, en de ontdekking van onvermoede verbanden, is met niets te vergelijken. Dit spannende onthullen, het als een detective de sporen volgen die een woord achterliet in de geschiedenis van zijn bestaan, de keten waarmee het aan andere is vastgeklonken, het opsporen van een verre neef, een sinister familielid, deze vreugde van het blootleggen moet ongezien blijven, achter een gesloten deur. Gadegeslagen worden maakt van dit solitaire genot iets pervers en beschamends, een verboden geluk, te eenzaam om het met een kameraad te delen.
Ik zou niet nadenken en schrijven als ik geen problemen moest oplossen, als ik niet op zoek was naar grotere inzichten in de raadsels van mijn en het bestaan. Virginia Woolf laat zich in haar essay begeleiden door tientallen schrijvers, dichters en personages, ze vlindert van boek naar boek om haar geest te scherpen en haar visie op het onderwerp te schragen. These fragments I have shored against my ruins. Woorden roepen werelden op. Mijn favoriete etymologisch woordenboek staat in een van de boekenkasten waarmee de wanden van mijn grachtenkamer zijn gevuld. Het heet Origins, het is een rijke verzameling kennis over de bronnen van het moderne Engels, en ik kreeg het cadeau van mijn vriend René Gude, een jaar voor zijn dood in 2015. Om een woekerende botkanker een halt toe te roepen, was zijn rechterbeen geamputeerd. Met een onvoorstelbaar lange en rechte rug hield hij manmoedig stand tegen dit lot, al vrat het hem op. Zonder zijn bezoek aan te kondigen, stapte hij op een dag plompverloren met zijn ene been in een taxi, een dik boek onder zijn arm geklemd, en kwam naar me toe, gedreven door het bange voorgevoel dat ik radeloos was omdat een innige vriendschap scheuren ging vertonen. De cocon die ik zo langzamerhand om me heen heb, en die ik net zo vaak vervloek als ik hem koester, is onzichtbaar maar sterk, dus het komt zelden voor dat iemand onaangekondigd naar mijn huis komt. Ik opende de deur, zag hem staan, hijgend van het hippend beklimmen van de paar treden naar het bordes, hangend tussen twee stokken, en ik barstte in tranen uit. ‘Dat dacht ik al’, zei hij. Dit was de dag waarop hij me Origins schonk, een liefdevol, sprekend gebaar, want ik was zo wanhopig omdat ik wist dat een oorspronkelijk drama zich ging herhalen, en ik net zo machteloos tegenover de ontplooiing van de plot stond als al die overige keren. Omdat ik de antagonist van het drama ben. En dat wist hij ook.
Woorden roepen werelden op. Ik wilde van dit leven alleen maar een liefde en ik wilde schrijven. Schrijven is spreken en zwijgen ineen, het is verhullen door te onthullen, het is aanwezig zijn door jezelf af te zonderen, bestaan door je weg te maken. Ik kan pas vertellen wat ik heb gezien en gedacht als ik iedereen buitensluit, me terugtrek op mijn kamer, er woorden voor zoek, en wat ik gedacht en verbloemd heb, is soms wel, maar vaak niet zachtzinnig. Iedereen die met het geheim van verzwegen kennis leeft, wordt begeleid door een zweempje zelfverachting, ook al is het verlangen naar echtheid de grootste drijfveer achter het verraad dat schrijven is. En het is zelden de echtheid van de ander die in het geding is, het is de echtheid van de dader, van mij, moi, ik, Ich, I.
Ik heb alle tijd. Als ik dat niet wil, hoef ik mijn huis niet te verlaten, nergens op een bepaald uur te verschijnen, niemand te spreken, dagenlang als het zo uitkomt. De C-crisis vormde de aanleiding om mijn kamers op te ruimen. Ze verhevigde de prikkel beslissingen te nemen, waardevol van waardeloos te onderscheiden, schoon te maken. De wortels van crisis, van het geheim, het onderscheiden, en het verlangen naar zuiverheid grijpen natuurlijk in elkaar. Ik hou net zoveel van weggooien als van bewaren, misschien van weggooien iets meer. Achter een gesloten deur liet ik de afgelopen weken tientallen brieven door mijn handen gaan, bijna altijd ontroerd door het terugzien van iemands handschrift, zelden nieuwsgierig naar de inhoud. Die kon ik dromen. Meestal was een halve alinea van de vaak uitgebreide epistels genoeg om dezelfde aanklacht herhaald te zien, hoe de vriend/vriendin/kennis zich deerlijk had vergist, hoe bereikbaar ik me had voorgedaan, hoe onbereikbaar ik uiteindelijk bleek te zijn. In mijn oorspronkelijke drama ben ik de verwoester, de aanstichter van de breuk, degene die anderen verlaat, soms door stilletjes weg te glijden uit iemands bestaan, soms met kletterende wapens. Als ik al verantwoording afleg over mijn vertrek, verzin ik een reden waarvan ik hoop dat die draaglijk is voor de ander. Ik vertel nooit de waarheid. Het kwam niet vaak voor dat ik mijn verlangen naar autonomie en mijn verlangen naar intimiteit met elkaar kon verzoenen, maar de keren dat ik erin slaagde, kon alleen de dood een einde maken aan dat immense geluk.
Over deze reeks
Als iemand weet hoe het is om de hele dag thuis te zitten, zijn het schrijvers. In deze serie nemen ze ons mee op hun (geestelijke) omzwervingen door de werkkamer, zoals Xavier de Maistre dat deed in 1794 in het boek Reis door mijn kamer. Nicolien Mizee, Lieke Marsman, Paul Scheffer, Arnon Grunberg, Katinka Polderman, Bert Wagendorp, Maarten ’t Hart, Michel van Egmond, Saskia Noort, Dimitri Verhulst, Maxim Februari en Toine Heijmans gingen Connie Palmen voor. Komende zaterdag volgt de laatste aflevering: A.F.Th. van der Heijden.
Wie is Connie Palmen?
Connie Palmen (1955) debuteerde in 1991 met De wetten, waarmee haar naam in één klap was gevestigd. Romans die volgden waren De vriendschap, Geheel de uwe, Lucifer en Jij zegt het (Libris Literatuurprijs 2016). Van haar roman I.M. (1998), over en voor Ischa Meijer, wordt een tv-serie gemaakt door Michiel van Erp. Een deel van Palmens essays en andere non-fictiewerk verscheen in 2017 gebundeld in Het drama van de afhankelijkheid.