ReportageBijles
‘Buiten ons categoraal gymnasium bestond de boze wereld van de lycea, waar je zomaar ‘afgleed’ naar de havo’
Op het gymnasium van journalist Doortje Smithuijsen waren er meer kinderen die bijles kregen dan kinderen die het op eigen kracht deden. Alles om het gevreesde ‘afglijden’ naar lagere niveaus te voorkomen. Nu vraagt ze zich af of elitekinderen zo niet al te gemakkelijk het recht op een mooie toekomst krijgen toegeschoven.
Mijn rijinstructeur kent ze wel, die elitekindjes. De tieners die na het laatste uur school meteen door moeten naar huiswerkbegeleiding, daarna naar wiskunde- of natuurkundetraining en in het weekend naar Chinese les om een voorsprong te krijgen op hun leeftijdsgenoten. ‘Hun ouders zijn als de dood dat ze naar de havo moeten’, zegt hij, terwijl we een jongen nakijken die de deur van een monumentaal huis aan het Vondelpark opent met een elektronische sleutel. ‘De havo! De havo!’ Hij wappert theatraal met z’n handen. ‘Een nachtmerrie!’ Die kids werken zich een halve burn-out, zegt hij, ‘en dan zijn ze nog geen 18 hè.’
Ik ken ze ook wel, die kindjes – ik was er zelf een. Tijdens mijn rijlessen rijd ik elke week door mijn oude buurt Amsterdam Zuid, om twee tien jaar jongere versies van mezelf op te halen en thuis te brengen. Vanaf de achterbank vertellen ze hoe belangrijk het is om een 8 gemiddeld te halen – wie weet willen ze nog geneeskunde studeren, of anders naar Oxford. Ze vertellen dat ze het profiel Natuur en Techniek doen zodat ze straks nog uit alle studies kunnen kiezen – ondertussen haten ze wis- en scheikunde. Dat ze rechten gaan studeren – niet omdat het ze zo leuk lijkt, maar omdat je er ‘heel veel mee kan’.
Kansen vergroten, daar lijkt het tijdens de schoolperiode van de elite allemaal om te gaan. Het begint al op de basisschool – bij de Citotoets. Mijn moeder noemde dat ‘een sleutelmoment’ en zo voelde het ook. Met één test zou worden uitgemaakt of ik naar een middelbare school mocht met een niveau dat hoog genoeg was om daarna te kunnen studeren – in drie dagen bepaalde ik op twaalfjarige leeftijd het falen of slagen van de komende tien jaar.
Herfstvakanties lang hadden mijn moeder en ik Citotoetsen geoefend met speciale cd-roms, toen de toetsen in februari eindelijk van start gingen kon ik de breukensommen en begrijpend lezen-vragen dromen. De middag dat de scores bekend werden kreeg ik in de pauze mijn boterham nauwelijks naar binnen van de zenuwen. Ik herinner me de ontlading die ik voelde toen mijn vader en ik mijn score uit de envelop haalden – hoog genoeg voor het gymnasium – en de trotse tranen toen ik mijn moeder belde om het te vertellen.
Ik herinner me ook hoe de andere vaders en moeders met hun huilende kinderen de schooltrap afliepen nadat ze een lagere score dan verwacht hadden ontvangen. En de eindeloze gesprekken tussen ouders en docenten die volgden op zo’n uitslag. Kon die Cito niet opnieuw, kon de leraar niets doen, was er niet een alternatieve toets, desnoods een soort staatsexamen? De verwarring was groot: waar kwam dit cijfer vandaan? Het advies was toch veel hoger geweest?
Ik moest denken aan deze scène toen ik onlangs naar Klassen keek, de documentaireserie van Ester Gould en Sarah Sylbing over kansenongelijkheid in het onderwijs. Een meisje vertelt in de eerste aflevering aan de Amsterdamse onderwijswethouder Marjolein Moorman dat haar basisschooldocenten haar adviseerden om naar de praktijkgerichte stromingen vmbo basis of vmbo kader te gaan, ondanks een veel hogere Citoscore. Vervolgens werkte ze zich via de mavo op naar de havo en toen naar het vwo op het prestigieuze Hyperion Lyceum. ‘Dan moet je wel heel hard gewerkt hebben, tegen alle vooroordelen in’, merkt Moorman op. ‘En ook om het aan jezelf te bewijzen.’
Ik kreeg kippevel tijdens het kijken. Ineens begreep ik hoe er in mijn stad, en misschien wel in heel Nederland, grofweg twee ideeënwerelden bestaan waar je als kind in kunt opgroeien: de zogeheten prison of low expectations en het tegenovergestelde, een soort verzorgingsstaat van hoge verwachtingen. Als je ouders of leraar – of allebei – tegen je zeggen dat je slim bent, dat je kunt worden wat je wil en dat de sky the limit is, ga je daar vanzelf in geloven. Als een Citotoets vervolgens tegenvalt wordt dat gezien als een ongelukkige momentopname, een kleine smet op de consensus dat je toch alles kunt. Een smet die bovendien kan worden weggepoetst met alle mogelijke vormen van hulp en begeleiding. Als tegen je wordt gezegd dat je maar niet veel verder moet dromen dan basis of kader, wordt dat je realiteit. Ook als je Citoscore iets heel anders uitwijst.
Sinds 2015 is het advies van de leerkracht – op initiatief van toenmalig minister van onderwijs Jet Bussemaker – leidend bij de keuze voor een middelbare school. Het idee is om kinderen te beschermen: voor kinderen die ‘ineens’ een hoge score op hun Cito halen zou het misschien alsnog te moeilijk kunnen zijn op het voortgezet onderwijs. Het gevolg is een massale onderadvisering – wie ‘beschermd’ wordt, krijgt ook nooit de kans zich te bewijzen. Doordat de eindtoets afgelopen jaar door corona kwam te vervallen, gaf 61 procent van de basisscholen een lager advies dan de jaren ervoor, bleek uit onderzoek van RTL Nieuws en Duo. In een brief naar de Tweede Kamer gaf minister van onderwijs Arie Slob toe dat kinderen van ouders met een lagere sociaal-economische status sterker benadeeld waren.
Het maakt haar altijd onzeker, zegt het meisje – waanzinnig lief gezicht, zwarte hoofddoek. ‘Nog steeds twijfel ik altijd over mezelf, het is een dagelijkse strijd waarbij ik mezelf moet bewijzen.’ ‘Je hebt het allang bewezen’, zegt Moorman geruststellend. Het meisje antwoordt: ‘Ik weet het niet.’
In zijn boek Bobos in Paradise beschrijft New York Times-journalist David Brooks hoe in de Verenigde Staten tijdens de tweede helft van de vorige eeuw behoefte ontstond aan educatie op basis van ‘brein in plaats van bloed’. Prestigieuze scholen wilden niet meer alleen rijke kinderen aannemen – daarom ontstond er steeds meer behoefte aan gestandaardiseerde testen waardoor kinderen aan de hand van prestaties konden worden gecategoriseerd. In Engeland vond dezelfde revolutie plaats: na de Tweede Wereldoorlog voerde de Labourpartij hervormingen door naar een ontwerp van socioloog Michael Young. De leerplichtige leeftijd ging omhoog en er kwam naast gratis basisonderwijs ook gratis middelbaar onderwijs.
In 1968 werd in Nederland de Citotoets ingevoerd: psycholoog Adriaan de Groot ontwikkelde een ‘objectieve toets’ naar Amerikaans voorbeeld – zo staat nog altijd op de website te lezen – waarbij ‘alle kinderen dezelfde kansen kregen om te laten zien wat ze in hun mars hadden, ongeacht afkomst of sociale willekeur’.
Het statische klassensysteem gebaseerd op achternaam en kapitaal werd tijdens de tweede helft van de vorige eeuw vervangen door wat in sociologisch jargon een ‘revolutie van stijgende verwachtingen’ wordt genoemd. Nu sociaal-economisch succes voor veel meer mensen bereikbaar werd, ontstond er een heuse run op. Status was maakbaar geworden en kon bij uitstek worden verworven door onderwijs.
De hervorming van de scholen in de jaren vijftig en zestig liepen synchroon met de opkomst van het maatschappelijke idee dat je ‘waarde’ in de samenleving niet bepaald zou moeten zijn door je afkomst, maar door je eigen inzet en verdiensten – door je merites. Elk kind krijgt de kans zich op school ‘omhoog te werken’ – dat is het idee.
Maar de realiteit is anders. Uit onderzoek van het Centraal Planbureau (CPB) bleek afgelopen december nog dat kinderen van ouders met een laag inkomen of laag opleidingsniveau hun schoolcarrière beginnen met een achterstand die ze doorgaans nauwelijks inlopen. Kinderen met een migratieachtergrond hebben ook vaak een achterstand als ze beginnen, maar halen die gemakkelijker in – mits hun ouders hoogopgeleid en welvarend zijn. Het beeld dat uit het onderzoek naar voren komt is dat de sociaal-economische positie van de ouders uiteindelijk doorslaggevend is voor wat een kind zal bereiken.
Weet je wat het is met die kinderen uit Zuid, zegt mijn rijleraar: ze denken dat alles te koop is. ‘Komen ze op hun eerste les met de vraag of ik ze niet twee weken stoomcursus kan geven, zodat ze kunnen afrijden voor ze op wereldreis gaan.’ Moet je bij hem niet mee aankomen: hij doet dit werk al veertig jaar op zijn manier. Als je het niks vindt, ga je maar naar een ander. Die kinderen vragen ook om vier keer per week anderhalf uur les omdat ze denken dat ze dan sneller leren. Vervolgens vragen ze na twintig lessen al een examen aan. ‘Weggegooid geld, maar ja, papa betaalt toch.’
Het is niet vreemd dat deze kinderen denken dat ze hun rijbewijs min of meer kunnen kopen – ze leven al jaren in een wereld waarin achterstallige kennis met geld kan worden bijgespijkerd. Tijdens mijn middelbareschooltijd gingen gevoelsmatig meer medeleerlingen naar bijles of huiswerkbegeleiding dan niet. Omdat we op een categoraal gymnasium zaten – zonder ‘lagere’ klassen als atheneum en havo – was de collectieve angst voor onvoldoendes en zittenblijven onder ouders en leerlingen extra groot. Buiten onze school was alleen de boze wereld van lycea, waar je zomaar kon ‘afglijden’ richting havo of vmbo, waarmee je je kans op een universitaire studie zou verkleinen.
De meritocratische elite is niet alleen relatief rijk, maar ook relatief slim – het zijn de mensen die eerst überhaupt op het idee komen dat hun kind bijles nodig heeft, en het vervolgens ook nog kunnen betalen. Inmiddels zou je kunnen zeggen dat diegene met de meeste kansen het meest elitair is. En kansen, anders dan achternamen, kun je creëren. Door met eindeloos zeuren en overtuigen te zorgen dat je kind – ondanks een te lage cito – tóch naar die ene goede school mag. Door te zorgen dat hij of zij kan gaan studeren, Natuur en Techniek kan doen voor een breed keuzeaanbod, extra Chinees kan leren zodat hij of zij interessanter is voor buitenlandse universiteiten. Door een hoog bedrag neer te leggen om dat voor elkaar te krijgen als het niet vanzelf gaat. Tussen 1995 en 2015 steeg het bedrag dat Nederlandse huishoudens aan bijles en huiswerkbegeleiding uitgaven van 29 miljoen tot 189 miljoen, zo blijkt uit cijfers van het CBS.
Als ik kijk naar een serie als Klassen zie ik hoe het meritocratische idee doorgedrongen is tot in de haarvaten van onze samenleving. Toen ik als twaalfjarige zat te blokken voor mijn Cito, was dat vooral omdat mijn moeder dat belangrijk vond. De kinderen in Klassen zijn zélf hyperbewust van het belang van die toets, en van wat er allemaal van hun schoolkeuze afhangt. Op De Weidevogel – een basisschool in de buurt van Durgerdam, het chiquere gedeelte van Amsterdam-Noord – begint het in de klas te gonzen als het woord ‘advies’ valt. Het is dan ook voor de rest van je leven, legt de 11-jarige Viggo uit – type blond hockeykind. ‘Het bepaalt naar welke school je gaat en wat je werk wordt.’ Hij hoopt enorm dat zijn havo/vwo nog in een volmondig vwo verandert.
In 1958, nog geen vijftien jaar na het doorvoeren van zijn hervormingen in Engeland, kwam socioloog Michael Young zelf op zijn idealen terug. In het boek The Rise of the Meritocracy schetste hij een dystopisch beeld van een samenleving die onder invloed van de meritocratie uiteen zou vallen in twee klassen. De bovenklasse, die doorheeft dat succes een kwestie is van het inzetten van alle mogelijke middelen om kansen te vergroten, en de onderklasse, die leeft in de veronderstelling dat die kansen aan hen voorbij gaan en dat ze daar heel weinig aan kunnen veranderen. Deze mensen zijn zo vaak voor dom uitgemaakt, schrijft Young in zijn boek, dat ze zichzelf daadwerkelijk zo zijn gaan zien en zich zo zijn gaan gedragen.
Het is alsof Young zestig jaar geleden al inzag hoe zwaar dat meisje uit Klassen het zou gaan krijgen.
Gevolg van de meritocratie is namelijk evengoed sterke segregatie in de samenleving – een splitsing tussen mensen die middelen in de strijd kunnen gooien om hun kansen te vergroten, en mensen zonder. Zoals Sander Schimmelpenninck en Ruben van Zwieten schrijven in Elite gezocht: ‘De kaste van de nieuwe, meritocratische elite is langzamerhand net zo onbereikbaar geworden als die van zijn [adellijke] voorgangers.’ Het enige wat eigenlijk veranderd is ten opzichte van het oude klassensysteem, is dat het huidige zichzelf presenteert als ‘eerlijk’ – als de uitkomst van een wedstrijd waarin iedereen zogenaamd dezelfde kansen krijgt.
Ik haalde tien jaar geleden een negen voor mijn eindexamen Grieks, maar kan nu, bijna dertig, nog steeds niet autorijden. Ik ben een wandelend symbool van meritocratie geworden: bovenmatig verwend en in de veronderstelling dat praktische zaken als vervoer voor je geregeld zullen worden.
‘Iedereen kan rijden’, zegt mijn rijinstructeur weleens, als ik na een stressvolle rotonde verzucht dat ik misschien toch beter voor automaatlessen kan gaan. ‘Die kan rijden, en die, en die ook.’ Hij wijst naar alle auto’s om ons heen, wil me geruststellen.
Hij heeft gelijk: iedereen kan rijden. Maar niet iedereen kan Grieks. Het verschil is dat je autorijden altijd nog kan leren – een vwo- of gymnasiumdiploma kun je later in je leven niet nog inhalen. De vraag is welke van de twee je verder brengt.
In aflevering twee van Klassen treedt wethouder Moorman naar buiten met een nieuw onderwijsonderzoek. Van tevoren overlegt ze in de auto met haar woordvoerder Steven Schutte wat ze erover zal zeggen bij Nieuwsuur. ‘Je ziet een systematisch patroon’, zegt ze, ‘vind je dat een goed woord, systematisch patroon?’
Voorin zit Moormans chauffeur. Hij blijft naamloos.
Met medewerking van Anne Oevermans en Zoë Spaaij
JULIA DE GRUIJTER (29) EN MARIT DE KOOMEN (62), ALLEBEI EDELSMID
Julia: ‘Mijn moeder en ik lieten samen de hond uit toen ze voor het eerst over bijles begon. Ik zat in de eerste en had net mijn rapport gehad – niet bepaald denderend. Ik moest meteen huilen bij het idee: mijn oudere broer deed het gymnasium met zijn ogen dicht, ik haalde op dezelfde school meteen onvoldoendes.’
Marit: ‘Van mij hoefde ze niet per se naar het gymnasium, maar Julia kon destijds zonder loten naar het Barlaeus omdat haar broer er al zat. Het was een leuke school, en ze had vwo-advies, dus wij dachten: waarom niet.’
Julia: ‘Als je eenmaal op zo’n school zit, wil je er ook niet meer vanaf. Je maakt vrienden, elk jaar komt er weer een reis aan die je niet wil missen. Elk jaar was het met de hakken over de sloot, elk jaar proefwerken inhalen en herkansen. Ik heb me meermaals alvast ingeschreven op een andere school omdat ik dacht dat ik zou blijven zitten.’
Marit: ‘Maar elk jaar ging ze toch net weer over, terwijl ik ook wel eens dacht: laat haar nou gewoon eens zitten. Dan zat ze weer een hele zomervakantie te blokken op een taak. En ja, wij bleven haar steunen met huiswerkbegeleiding. We konden het missen, en je wilt je kind toch gelukkig zien. Als we het niet hadden kunnen missen, hadden we een andere oplossing moeten zoeken.’
Julia: ‘Pas bij de eindexamens ging het echt mis: ik ging erin met veel onvoldoendes, had voor mijn gevoel dag en nacht op huiswerkbegeleiding gezeten. Uiteindelijk haalde ik drie vijven – net niet genoeg voor een diploma.’
Marit: ‘Toen Julia gezakt was, heb ik meteen gezegd: het is klaar, je hoeft niet meer. Ze kon met een niet-afgerond gymnasium ook naar de opleiding tot goudsmid in Schoonhoven, wat ze al langer wilde. Ik kreeg destijds ouders van school in de winkel die het maar bizar vonden. ‘Je laat je kind toch geen schoolverlater worden’, dat soort opmerkingen.’
Julia: ‘Inmiddels werk ik als goudsmid en stewardess en vind mijn werk ontzettend leuk. Achteraf zou ik veel liever gewoon havo gedaan hebben – zonder al die stress en onzekerheid. Ik probeer vrienden daarom nu altijd op het hart te drukken: doe vooral iets wat je echt leuk vindt, niet iets wat door de maatschappij gezien wordt als ‘goed’.’
Marit: ‘Soms denken we meewarig terug hoe het allemaal gelopen is. Die eindeloze bijlessen voor dat diploma dat ze uiteindelijk niet heeft gehaald én niet nodig heeft gehad. Ik zeg ook tegen vrienden die in de rats zitten over een kind dat slechte cijfers haalt: relax. Zolang je kind iets doet waar hij of zij gelukkig van wordt, komt het meestal gewoon goed.’
VERA LENTING (36, ondernemer) EN LASSE (15, derde klas vwo)
Vera: ‘We merkten snel dat Lasse het op de basisschool niet goed deed. Niet alleen vielen zijn resultaten tegen, hij was ook constant afgeleid, alleen al het opruimen van zijn vakje lukte hem niet. Hij was voor de leraren onhandelbaar, werd er vaak uitgestuurd, de school overwoog al om hem naar speciaal onderwijs te sturen. Toen heb ik zelf het initiatief genomen om Lasse op hoogbegaafdheid te laten testen en bleek hij een IQ te hebben van hoger dan 150. Het was niet dat hij niet kon leren, hij verveelde zich gewoon.’
Lasse: ‘Op de middelbare school word ik meer uitgedaagd, waardoor ik school ook leuker vind. Voor mij is het nog wel lastig om te plannen, en de focus bij mijn huiswerk houden. Als ik thuis huiswerk doe, word ik snel afgeleid door de iPad of de computer.
Vera: ‘Begin van dit schooljaar zagen we Lasses resultaten achteruit hollen. Daardoor werd het er thuis niet gezelliger op – mijn man en ik moesten gaan controleren of Lasse zijn huiswerk wel had gedaan. Vanuit school werd eigenlijk geen huiswerkbegeleiding aangeboden, dus besloten we dat zelf te regelen. Het is een forse investering, 450 euro per maand voor drie keer per week. Daarom zeggen we ook tegen hem: nu moet je er niet alsnog een potje van maken, anders breekt hier de pleuris uit.’
Lasse: ‘Daarom werk ik daar ook zo goed.’
Vera: ‘Wat ik lastig vind aan deze kwestie is de oneerlijkheid ervan. Ik ben ondernemer met een eigen zaak, daarom hadden wij destijds de mogelijkheid om 2.000 euro neer te leggen voor een hoogbegaafdheidstest – er zullen kinderen zijn van ouders die dat niet hebben en die zondermeer door moeten naar het speciaal onderwijs. Hetzelfde gaat op voor huiswerkbegeleiding. Ik ben heel blij dat wij de luxe hebben om professionals in te schakelen, maar vind het ook belangrijk dat Lasse weet dat het een privilege is. Daarom grappen we er ook over. Zo van: Lasse heeft straks het duurste diploma van Rotterdam.’
Lasse: ‘Maar het werkt wel. Op begeleiding zit er constant iemand achter me, die om de twintig minuten checkt of ik daadwerkelijk de taken heb uitgevoerd die ik me had voorgenomen. Daardoor ben ik zeker vier keer productiever. Ik wil graag het profiel N&T gaan doen, omdat ik de ict in wil, dus is het echt fijn om bijvoorbeeld wiskunde B daar goed bij te houden.’
Vera: ‘Ik zie vooral dat hij nu wel zijn potentie benut, daar ben ik heel blij mee.’
PAYAL (10, groep 6) EN PREWIEN TEWARIE (45, werkt bij een accountantskantoor)
Payal: ‘In groep vijf begon mijn moeder voor het eerst over bijles voor rekenen. Ik had daar helemaal geen zin in.’
Prewien: ‘Het ging ons niet zo zeer om rekenen, meer om toetsen trainen en zelfvertrouwen creëren. We merkten dat Payal bij toetsen heel gestrest raakte en daardoor minder goed presteerde.’
Payal: ‘In groep vier begonnen we op school al met Citotoetsen en rekentests. Ik raakte daar snel van in paniek. Dan zag ik dat speciale toetspapier en voelde ik meteen heel veel druk. Dan begreep ik de sommen niet meer, terwijl ik ze gewoon kon oplossen. Doordat ik nu op bijles heel veel citotoetsen oefen en dat soort sommen vaak herhaal, blijf ik tijdens zo’n moment op school veel rustiger.’
Prewien: ‘Ik herken veel van mezelf in mijn dochter: ik had vroeger ook faalangst en kreeg daarom bijles van mijn moeder, die zelf onderwijzeres was. Daar heb ik veel aan gehad. In groep acht werd mijn advies bijgesteld van mavo naar havo/vwo omdat ik zo hoog scoorde voor de eindtoets. Toen ik hoorde dat ze bij Payal al in groep vier beginnen met de toetsen die uiteindelijk het schooladvies vaststellen, dacht ik: we kunnen niet vroeg genoeg beginnen. De bijles kost 572 euro voor twaalf lessen, mijn ex-vrouw en ik werken hard en hebben daardoor gelukkig de mogelijkheid dit voor ons kind te doen.’
‘Natuurlijk is het belangrijkste dat Payal gelukkig is en dat ze plezier heeft, maar ik vind het ook belangrijk dat ze naar haar vermogen presteert. Het is lastig om grip te houden op je kind op school. Op haar rapport scoort Payal bijvoorbeeld prima voor rekenen, maar die citotoetsen vallen dan weer tegen. Vandaar dat we voor die bijscholing hebben gekozen. Ik heb ook weleens zelf sommen met haar geoefend, tafels en zo, maar als een kind het van een ander persoon hoort, neemt ze het sneller aan. Dat heb ik ook van andere ouders begrepen.’
Payal: ‘Dus nu komt er elke vrijdagmiddag een bijleslerares langs en met haar maak ik veel sommen. Ik heb er nooit zin in en vraag elke keer weer: waarom moet het?’
Prewien: ‘Maar achteraf ben je wel blij dat je geweest bent, toch?’
Payal: ‘Nee, dan vind ik het nog steeds niet leuk.’
Prewien: ‘En als je weer een cito hebt moeten maken op school?’
Payal: ‘Dan ben ik wel blij met die bijles.’