BoekrecensieThorbecke wil het - biografie van een staatsman (****)
Biograaf Remieg Aerts doet de intellectuele reus Thorbecke recht
Of Thorbecke het eens zou zijn geweest met de politiek van nu valt zeer te betwijfelen. Zijn biograaf Remieg Aerts schreef een boeiend portret van een intellectuele reus én onbuigzame vechtersbaas.
Schuin tegenover het torentje van Mark Rutte werd vorig jaar een onduidelijk glanzend bouwsel opgetrokken. Het bleek een eerbewijs aan Johan Rudolf Thorbecke, die streng van boven zijn boord naar zijn verre nazaat kijkt. Naast de aartsvader van onze democratie zit een vrouw ontspannen met één bil op een belendend bureau. In de Haagse volksmond heet het ensemble in verband met de inkijk onder haar rok al Basic Instinct. Belangrijker is dat er een elementair onbegrip van Thorbecke uit opstijgt. Aan ‘de onkreukbare’ was niets ontspannen, en zeker zou niemand het hebben gewaagd met één bil op een bureau in zijn buurt te gaan zitten.
Wij weten beter, dankzij de onberispelijke Thorbecke-biografie waarin historicus Remieg Aerts de intellectuele reus recht doet en ook de petite histoire niet schuwt. Om met het laatste te beginnen, Thorbecke was in 1850 de eerste die als minister (het premierschap bestond officieel nog niet) het Torentje in gebruik nam. Dat was toen nog het domein van de hoogste ambtenaar van Binnenlandse Zaken, de secretaris-generaal. ‘Dit is mijne kamer’, sprak de zopas benoemde Thorbecke. U vergist zich, pruttelde de ambtenaar. Waarop Thorbecke herhaalde: ‘Dit is mijne kamer.’ Het Torentje werd ook zijn bastion, aldus de biograaf. Thorbecke was een vechtersbaas en had een veilige commandopost nodig.
Achterstand
Thorbecke (1798 – 1872) heeft bijna zijn leven lang gevochten. Hij kreeg van huis uit een driedubbele maatschappelijke achterstand mee. Hij werd geboren in het perifere Zwolle. Zijn familie was afkomstig uit Duitsland en had daarvandaan het Lutherse geloof meegenomen – in Nederland marginaal. En hij was een telg van de kleine burgerij, reden waarom de Thorbeckes niet in aanmerking kwamen voor officiële bestuursambten. Zijn vader hengelde zijn leven lang naar een ‘postje’. Die driedubbele beperking heeft de zoon zeker gevormd, al was het maar omdat hij zijn hele leven een uitstekend ontwikkelde rancune koesterde. Met tegenspraak heeft Thorbecke nooit kunnen omgaan, wat overigens schitterende typeringen opleverde. Zijn ‘tuchtroede’ werd gevreesd. Politieke tegenstanders waren al gauw slappe ‘karnemelkmannen’.
Als scholier hield hij al zijn eerste verhandeling over de tegenstelling tussen stand en bekwaamheid. Het werd het thema van zijn leven en ook het fundament van zijn Grondwet. Openbare macht hoorde niet in handen van privéfamilies. Maar zover was het nog lang niet. De student Thorbecke ontwikkelde zich in razend tempo tot een intellectuele veelvraat. Hij begon als classicus, studeerde daarna in Duitsland voor filosoof, stapte over naar de geschiedenis en werd uiteindelijk, en dit alles op topniveau, jurist in Leiden. Aan het hoogleraarschap ging een en ander aan teleurstellingen vooraf. Zijn vader bedelde voortdurend om professoraten voor de briljante zoon. Hij was eerder bijna in Leiden aangenomen, maar de minister die toen nog persoonlijk de professoren benoemde, was ingefluisterd dat het hier een ‘spinozist’ en een ongelovige betrof, niet welkom in het toentertijd even burgerlijke als godvruchtige Nederland.
Biograaf Aerts weet het allemaal kunstig te verweven met de ontwikkelingen in de samenleving. Na de eerdere afwijzing in Leiden werkte Thorbecke als hoogleraar in Gent. Daar moest hij halsoverkop vertrekken vanwege de Belgische afscheiding in 1830. In Nederland schaarde hij zich aan de kant van koning Willem I die met zijn ‘volhardingspolitiek’ van geen afscheiding wilde weten. Ineens werd Thorbecke reçu en mocht hij de koning adviseren. Zijn benoeming in Leiden kwam in diezelfde tijd, terwijl in 1830 als gevolg van de revolutie in Frankrijk de herziening van de Grondwet actueel was geworden.
Grondwet
Ook in Nederland nam de druk toe om een eind te maken aan de standenstaat. Thorbecke schreef in 1839 zijn Aanteekening op de Grondwet. Het werd zijn hoofdwerk, tegelijk meer een commentaar dan een zelfstandige beschouwing, wat deels kan verklaren dat Thorbecke nooit het intellectuele statuur heeft gekregen dat hij verdient. De Duitse filosofie had hij verwerkt, de Franse liberale denkers las hij in Gent. Daaraan ontleende hij dat het resultaat van de Franse Revolutie, gelijkheid voor de wet, niet kon worden teruggedraaid. De taak van politici was het juiste moment te grijpen en in overeenstemming met de tijdgeest te handelen. Het was alsof Thorbecke de befaamde roman De Tijgerkat al had gelezen. Wie erger wil voorkomen, moet juist met veranderingen meegaan, doceerde hij in verschillende bewoordingen.
En dan komt 1848. Willem II wilde nog altijd niet aan een nieuwe Grondwet. Maar de volgende Franse revolutie stond alweer voor de deur. In Den Haag werd een fakkeloptocht gehouden, alles in het nette was de instructie, ‘maar het kon geen kwaad dat hier en daar bij een minister een ruit sneuvelde’. De volgende dag trommelde de koning de ambassadeurs van Groot-Brittannië, Oostenrijk, Rusland en Pruisen op, en sprak de beroemde woorden dat hij in een etmaal van conservatief liberaal was geworden. Thorbecke kreeg de opdracht een Grondwet te schrijven.
Die Grondwet staat nog altijd in grote lijnen overeind en dat is een Herculesprestatie. Helderheid en ordening, dat was het idee. En natuurlijk een einde aan de standenstaat. Dus ministeriële verantwoordelijkheid, direct kiesrecht en gelijkheid voor de wet. In de optiek van Thorbecke moest de Grondwet een inspiratiebron zijn, evenzeer samenbindend als juridisch bindend. Volgens zijn biograaf was Thorbecke geen voorstander van de toetsing van wetten aan de Grondwet waarover de laatste jaren een en ander te doen is geweest.
Modernisering
Zijn Grondwet stond niet op zichzelf maar was onderdeel van een straf moderniseringsprogramma. Na 1850 was Thorbecke op en af tot zijn dood in 1872 minister. Zijn ambitie was het land van de Jan Saliegeest met geforceerde dagmarsen bij de tijd te brengen. Hij ontwierp nieuwe omgangsvormen in de Tweede Kamer, vernieuwde het openbaar bestuur, het onderwijs, en de infrastructuur. Thorbecke wees zelf aan waar het spoor moest komen, inclusief de plaats van het Centraal Station in het IJ. Hij besloot over het Noordzeekanaal en de Nieuwe Waterweg.
Wat zeker vermelding verdient is de gelijkberechtiging van de katholieken. Ook die vloeide voort uit de Grondwet, waarin de staatsburgers godsdienstvrijheid kregen en tegelijk de kerken aan de publieke macht ondergeschikt werden gemaakt. Het leidde met de zogeheten aprilbeweging van 1853 tot een ware protestantse opstand tegen Thorbecke. Weliswaar ebde het verzet weg, maar de vraag rijst wel hoe Thorbecke in Nederland zo hoog heeft kunnen reiken, juist omdat hij een nieuwkomer was zonder netwerk en bovendien zo’n talent had om zich ongeliefd te maken.
Toen hij aan de universiteit werkte oordeelde hij dat zijn collega’s ‘ondraaglijk geleuter en oudewijvengebabbel’ verkondigden; Zijn politieke collega’s waren bijna zonder uitzondering ‘karnemelkmannen’, te slap voor een politieke visie. Regeerakkoorden omwille van een meerderheid vond hij geen politiek maar ‘kansberekening’. Met koning Willem II kon Thorbecke redelijk zaken doen. Tot hij zijn eerste proeve van een Grondwet voorlegde. Dit nooit, al moet ik ervoor op het schavot, riep de koning uit. Het liet Thorbecke Siberisch.
Alleen thuis vond hij rust en liefde, bij zijn Adelheid, zijn ‘allerliefst madonnaatje’ zoals hij haar vaak in zijn brieven noemde. Thorbecke adoreerde zijn vrouw, die hij op zijn 36ste uit Dresden had meegenomen. Zij was toen 17. Hij kende haar al van kindsbeen af. Haar moeder dweepte zelf met Thorbecke, en er zat iets Lolita-achtigs in zijn keuze voor de dochter. In 1870 overleed Adelheid. Thorbecke was buiten zichzelf van verdriet. Hij hield het nog twee jaar vol voordat hij werd verenigd met zijn ‘engelwijfje voor oogen en hart’.
De onvermijdelijke vraag is hoe Thorbecke tegen het Nederland van nu zou aankijken. Hij zou er niet veel van begrijpen, is het antwoord van de biograaf. Ik denk dat hij er met zijn temperament weinig goede woorden voor over zou hebben. Zijn politieke denken stond in het teken van de heldere scheiding tussen wat publiek was en privaat. Juist op dat vlak is het beeld de laatste jaren troebel geworden. Eerst werden overheidstaken geprivatiseerd en nu zelfs allerlei besluitvorming. De akkoordenziekte die nu vanuit het Torentje wordt aangemoedigd, zou Thorbecke met afgrijzen hebben vervuld. En dan hebben we het nog niet eens over die bil op dat bureau.
Remieg Aerts: Thorbecke wil het – biografie van een staatsman. Prometheus, 888 pagina’s, €49,95. ****